Jurisprudentie Bestuursrecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bestuursrecht
Datum 04-08-2022
Aflevering 10
RubriekHoge Raad
TitelHoge Raad 13-05-2022
CiteertitelJB 2022/135
SamenvattingBetekeningskosten, Onherroepelijke beschikking, Formele rechtskrachtskracht, Doorbreking formele rechtskracht.
Samenvatting (Bron)Belastingrecht. Invordering. Kostenwet. Acht vennootschappen die fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormen, voldoen belastingschuld niet tijdig. Belastingdeurwaarder brengt acht keer betekeningskosten in rekening voor acht dwangbevelen die kort na elkaar op zelfde adres zijn betekend. Ontvanger wijst verzoek tot vermindering betekeningskosten af. Vordering tot verklaring voor recht dat betekeningskosten lager behoren te zijn. Klacht dat hof ten onrechte als toets heeft aangelegd dat burgerlijke rechter de ontvanger alleen tot vermindering kan verplichten als beslissing om de kosten niet te verminderen, onmiskenbaar onjuist is. HR 8 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1042.
AnnotatorL.J.M. Timmermans
UitspraakECLI:NL:HR:2022:686
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRaad van State
TitelRaad van State 01-06-2022
CiteertitelJB 2022/136
SamenvattingVuilniszakkenproblematiek, Verkeerd aanbieden huisvuil, Weerlegging bewijsvermoeden, Onomstotelijk tegenbewijs, Bewijsmaatstaf.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 2 juli 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag zijn beslissing om op 8 juni 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 8 juni 2021 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de Fischerstraat 133. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op het adreslabel op de doos staan. [appellante] betwist dat de aangetroffen doos van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij deze doos nooit heeft ontvangen op haar adres.
AnnotatorE.C. van der Maden , D.G.M. Diesfeldt , M.C. Pakkert
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:1554
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 08-06-2022
CiteertitelJB 2022/137
SamenvattingMijnbouwschade, Bewijsvermoeden, Geactualiseerd beoordelingskader.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 17 augustus 2020 heeft het Instituut Mijnbouwschade Groningen het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen. [appellant] is sinds 2011 eigenaar van de woning aan de [locatie] te Feerwerd. De vrijstaande woning is gebouwd in 1890. In de achtertuin van het woonhuis staat een bijgebouw uit 1960. In november 2014 en 1 april 2015 is schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld gemeld bij de NAM. In 2015 is aardbevingsschade aan de woning behandeld en afgewikkeld. In deze procedure gaat het over scheurvorming in de vloer van het bijgebouw en de daarbij behorende aanbouw van de woning. Niet in geschil is dat voor de locatie van de woning het wettelijk bewijsvermoeden van toepassing is. Bij besluit van 18 januari 2021 heeft het Instituut geen schadevergoeding toegekend voor deze schades. De schades zijn volgens het Instituut niet het gevolg van gaswinning in Groningen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:1631
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 04-05-2022
CiteertitelJB 2022/138
SamenvattingBekendmaking besluit, Termijnoverschrijding, Niet verschoonbaar.
Samenvatting (Bron)Bekendmaking besluit via ‘mijn Uwv’. Geen verschoonbare termijnoverschrijding. Het Uwv heeft het besluit van 22 juni 2021 op die datum op ‘Mijn UWV’ geplaatst. De rechtspraak van de Raad van 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2174 (Berichtenbox-uitspraak) is hier niet van toepassing. Het Uwv heeft appellante in de bevestigingsmail die zij na he digitaal indienen va haar aanvraag om herleving van haar WW-uitkering heeft ontvangen, geadviseerd zich aan te melden voor de Berichtenbox van MijnOverheid. Appellante heeft dit advies niet gevolgd. Daarnaast heeft de gemachtigde van appellante haar erop gewezen dat het Uwv besluiten op ‘Mijn UWV’ plaatst en appellante het advies gegeven om ‘Mijn UWV’ te raadplegen. Het ontbreken van een e-mailnotificatie – wat daar verder van zij – heeft er in dit geval niet aan in de weg gestaan om tijdens de bezwaartermijn frequent ‘Mijn UWV’ te raadplegen. Gelet op het feit dat appellante op 2 juni 2021 de aanvraag om herleving van haar uitkering had ingediend, kon zij na 2 juni 2021 een besluit op die aanvraag verwachten. Dat appellante desondanks eerst op 17 augustus 2021 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2021, komt onder deze omstandigheden voor haar rekening en risico. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is daarom geen sprake.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1159
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 19-05-2022
CiteertitelJB 2022/139
SamenvattingDagloonbesluit juist toegepast, Beroep op onevenredig nadelige gevolgen, Belangenafweging beperkt voor zover uit wettelijk voorschrift voortvloeit, Geen ruimte voor belangenafweging.
Samenvatting (Bron)Uit de hiervoor genoemde bepalingen volgt dat het Uwv het dagloon in overeenstemming met de ZW en het Dagloonbesluit heeft vastgesteld door uit te gaan van de dagloondagen in de periode van 16 april 2018 (de eerste dag van het dienstverband bij [UB 2] ) tot en met 9 september 2018, en uitsluitend het bij [UB 2] genoten inkomen en de twee korte ZW-uitkeringen in aanmerking te nemen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 12f, eerste lid van het Dagloonbesluit niet van toepassing is. Niet gebleken is dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd. Het Dagloonbesluit biedt niet de mogelijkheid om ten aanzien van appellant een ander dagloon vast te stellen. Het beroep op artikel 3:4, tweede lid, van de Awb slaagt niet. Op grond van het eerste lid van dat artikel wordt de belangenafweging door een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit beperkt voor zover dit uit een wettelijk voorschrift voortvloeit. Dat is gebeurd bij de hiervoor genoemde bepalingen uit het Dagloonbesluit. Uit de overwegingen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1200
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 31-05-2022
CiteertitelJB 2022/140
SamenvattingInbreuk op privacy, Inzien openbare Facebookpagina, Werkzaamheden niet gemeld, Beperkte inbreuk op het recht op privéleven.
Samenvatting (Bron)Beëindiging, intrekking en terugvordering van bijstand. Afwijzing nieuwe aanvraag en aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand. Kapperswerkzaamheden niet gemeld. Inzien van openbare Facebookpagina vormt een gerechtvaardigd inbreuk op de privacy. Recht niet vast te stellen. Het inzien van gegevens op de Facebookpagina van appellant vormt een gerechtvaardigd inbreuk op zijn recht op privacy, zoals beschermd bij artikel 8 van het EVRM. Het inzien van de gegevens voldoet ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het college heeft naar aanleiding van de anonieme melding de Facebookpagina van appellant geraadpleegd. De geraadpleegde gegevens zijn openbaar toegankelijk. Het raadplegen van de Facebookpagina vormde daarom een beperkte inbreuk op het recht op privéleven van appellant. Voor het college was er niet een minder ingrijpende manier om een goed inzicht te krijgen in de activiteiten van appellant. De verrichte waarnemingen zijn niet als stelselmatig aan te merken. Door van kapperswerkzaamheden geen melding te maken, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het recht op bijstand kan niet worden vastgesteld. Nu niet is vast te stellen of appellant in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde, is er ook geen grond voor het oordeel dat het college de aanvragen om bijstand ten onrechte heeft afgewezen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1205
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 01-06-2022
CiteertitelJB 2022/141
SamenvattingWraking, Procedurele beslissingen, Geen verkapt rechtsmiddel, Motivering procedurele beslissing, Geen vooringenomenheid.
Samenvatting (Bron)Afwijzing verzoek om wraking. Nu verzoeker zich richt tegen de sluiting van het onderzoek en de weigering tot heropening daarvan, kan, gelet op deze maatstaf, wat verzoeker heeft aangevoerd over de genoemde procedurele beslissingen geen grond vormen voor wraking.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1204
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 02-06-2022
CiteertitelJB 2022/142
SamenvattingBeroep op evenredigheidsbeginsel, Conclusie staatsraden advocaat-generaal, Discretionaire bevoegdheid, Ingangsdatum ouderdomspensioen, Hoogte ouderdomspensioen, Verzekerde jaren, Ingezetene.
Samenvatting (Bron)Ingangsdatum ouderdomspensioen juist vastgesteld. Hoogte ouderdomspensioen te laag vastgesteld. Verzekerde jaren. Ingezetene. Anders dan de rechtbank ziet de Raad aanleiding te toetsen aan de Europese coördinatieverordeningen. Nu appellant geen melding heeft gemaakt van tijdvakken van wonen in Nederland, was er geen aanleiding voor het Zwitserse orgaan om de aanvraag door te zenden naar de Svb en is er geen aanknopingspunt om 15 januari 2010 als aanvraagdatum aan te merken. De Svb heeft terecht 15 januari 2010 niet aangenomen als datum waarop appellant bij de Svb de aanvraag heeft ingediend. Ingangsdatum volgens nationaal recht. Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een bijzonder geval wordt onderschreven. Verzekerde jaren. Ingezetene. De Raad is van oordeel dat de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden voldoende aanknopingspunten bieden om een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellant en Nederland aan te nemen, na zijn vertrek naar Zwitserland. Daarbij weegt – van de hierboven vermelde feiten – in het bijzonder mee dat appellant niet beschikte over duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte in Zwitserland waar hij deze wel in Nederland had, dat zijn verblijf een vooraf afgebakend tijdelijk doel diende ingegeven door een studie- en loopbaanplanning, dat hij niet in Zwitserland tegen een beloning heeft gewerkt en dat in zijn onderhoud werd voorzien door zijn ouders in Nederland. Naar het oordeel van de Raad is dat veranderd toen appellant in het huwelijk trad. Op grond van bovenstaande is de Raad van oordeel dat appellant zijn ingezetenschap heeft behouden tot het moment waarop hij in het huwelijk trad in 1971.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1298
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 02-06-2022
CiteertitelJB 2022/143
SamenvattingExceptieve toetsing, Subsidievaststelling NOW, Discretionaire bevoegdheid, Evenredigheid.
Samenvatting (Bron)Subsidievaststelling NOW. Exceptieve toetsing. Evenredigheid. De minister heeft in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen uit de NOW-1 bij de vaststelling van de tegemoetkoming op grond de NOW-1 geen rekening gehouden met de gecorrigeerde loonopgave van appellant. Er is geen aanleiding om artikel 7, negende lid, in samenhang met artikel 14, vijfde lid, van de NOW-1 in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel en om deze bepaling om die reden buiten toepassing te laten. De vaststelling van de tegemoetkoming in de loonkosten op een lager bedrag dan bij de subsidieverlening, berust op een discretionaire bevoegdheid. De minister moet een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de tegemoetkoming in de loonkosten enerzijds en de gevolgen van een latere vaststelling voor appellant anderzijds. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor appellant nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Er is echter geen aanleiding om in dit geval dit financiële nadeel als onevenredig te beoordelen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat appellant zelf verantwoordelijk is voor een juiste loonopgave en dat de gecorrigeerde loonopgave verband hield met een voortschrijdend inzicht bij appellant dat [X] als levenspartner van appellant toch als werknemer kon worden aangemerkt.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1282
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 25-05-2022
CiteertitelJB 2022/144
SamenvattingBeroep op vertrouwensbeginsel, Gerechtvaardigde verwachting niet gehonoreerd, Niet gedisponeerd.
Samenvatting (Bron)Studiefinanciering terecht geweigerd. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Betrokkene is, ten tijde van belang, geen vreemdeling die op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 in samenhang met artikel 3 van het Bsf 2000 in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander. Gelet op het bepaalde in artikel 11.5, tweede lid, van de Wsf 2000 heeft de minister niet de bevoegdheid om met toepassing van de hardheidsclausule aan vreemdelingen die niet behoren tot de in artikel 3 van het Bsf 2000 genoemde categorieën studiefinanciering toe te kennen. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is niet gebleken. Aanvragers die voor wat betreft hun verblijfsvergunning in dezelfde positie verkeren als betrokkene worden gelijk behandeld. De vergunningssituatie van betrokkene is verder niet vergelijkbaar met de vergunningssituaties waarin wel recht op studiefinanciering bestaat.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1188
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 09-06-2022
CiteertitelJB 2022/145
SamenvattingBesluit, Opgesteld Werkplan in kader van re-integratie, Concrete verplichtingen opgenomen in Werkplan, Gericht op zelfstandig rechtsgevolg.
Samenvatting (Bron)Opstellen Werkplan voor appellant. Het standpunt van appellant dat dit Werkplan geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het niet is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg, wordt niet gevolgd. In het Werkplan zijn concrete verplichtingen aan appellant opgelegd om voor een totale belasting van 38 uur verspreid over 18 maanden aan het beschreven Werkfit-traject deel te nemen en daarbij is vermeld wat de consequenties zijn als hij niet aan het traject zal deelnemen. Daar komt bij dat het Uwv aan appellant een maatregel heeft opgelegd omdat hij niet heeft meegewerkt aan de in het Werkplan opgestelde verplichtingen.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1293
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 07-06-2022
CiteertitelJB 2022/146
SamenvattingTermijnoverschrijding, Verschoonbaarheid.
Samenvatting (Bron)8:54, eerste lid, Awb. Bezwaar te laat. Besluit niet aan belanghebbende appellant gericht en datum bekendwording onbekend. Termijnoverschrijding verschoonbaar. Beroep gegrond.
UitspraakECLI:NL:CBB:2022:299
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 14-06-2022
CiteertitelJB 2022/147
SamenvattingHerziening, Boete, Draagkracht.
Samenvatting (Bron)Aan appellante zijn in 2017 wegens een overtreding van de Meststoffenwet bestuurlijke boetes van in totaal ruim € 234.000,- opgelegd. Uit individuele, bijzondere omstandigheden volgt naar het oordeel van het College dat de afwijzing van het verzoek van appellante om terug te komen van de boetebesluiten van 2017 evident onredelijk is. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het College voorziet vervolgens zelf in de zaak. Vast staat dat de financiële situatie van appellante noch in het kader van het voornemen tot boeteoplegging, noch bij het verzoek tot herziening van de boetebesluiten door de minister is onderzocht. Het College acht het aannemelijk dat het appellante aan financiële draagkracht ontbreekt om de in 2017 opgelegde boetes binnen een redelijke termijn te voldoen. Het totale boetebedrag wordt door het College vastgesteld op het bedrag dat tot op heden aan de minister is betaald.
UitspraakECLI:NL:CBB:2022:301
Artikel aanvragenVia Praktizijn