AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 10-11-2022
Aflevering 42
RubriekHoge Raad
TitelHoge Raad 10-06-2022
CiteertitelAB 2022/328
SamenvattingIs sprake van adviseren of bemiddeling inzake effectenleaseovereenkomsten?
Samenvatting (Bron)Art. 392 Rv. Prejudiciële vragen. Verbintenissenrecht. Financieel recht. Effectenlease. Toepassing van art. 6:101 BW. Tussenkomst van tussenpersoon bij tot stand komen van effectenleaseovereenkomst. Wanneer is sprake van (vergunningplichtig) financieel advies als bedoeld in HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012, en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935? Wat zijn rechtsgevolgen als effectenleaseovereenkomst is tot stand gekomen op grond van order, doorgegeven door tussenpersoon die niet beschikte over vergunning op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995?
AnnotatorR. Stijnen
UitspraakECLI:NL:HR:2022:862
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 05-10-2022
CiteertitelAB 2022/329
SamenvattingVerstrekken milieu-informatie versus het belang van beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 4 juli 2019 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit besloten op twee verzoeken van [partij] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. De vennootschap exploiteert een pluimveebedrijf. [partij] heeft de minister verzocht om informatie over diertellingen van onder meer het bedrijf van de vennootschap over de periode vanaf 2005. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de minister besloten tot uitgestelde openbaarmaking van de gevraagde gegevens. Bij besluit van 2 december 2019 heeft de minister het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard omdat de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden op grond waarvan openbaarmaking van de gevraagde gegevens van het bedrijf van de vennootschap achterwege dient te blijven, volgens de minister niet aanwezig zijn.
AnnotatorP.J. Stolk
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:2871
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 07-09-2022
CiteertitelAB 2022/330
SamenvattingEvenwichtigheid van weigering van ontheffing om met auto op de begraafplaats Westduin te rijden onvoldoende gemotiveerd.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 30 maart 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag geweigerd [appellant] een ontheffing te verlenen van het verbod op het rijden met motorvoertuigen op de begraafplaats Westduin. [appellant], geboren in 1938, bezoekt al meer dan 45 jaar regelmatig de gemeentelijke begraafplaats Westduin, waar zijn ouders, zus en echtgenote begraven liggen. Hierbij reed hij met zijn auto de begraafplaats op. Sinds 1 januari 2020 is de Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen voor de gemeente Den Haag 2016 gewijzigd en is het, ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder f van de Verordening, niet meer toegestaan om met motorvoertuigen op de begraafplaats te komen. De reden hiervoor is dat er door de grote hoeveelheid autos op de begraafplaats overlast en onveilige situaties ontstonden. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat aan de weigering om hem een ontheffing te verlenen geen redelijke belangenafweging ten grondslag ligt.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:2620
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 31-08-2022
CiteertitelAB 2022/331
SamenvattingBoete en terugbetaling lening wegens niet voldoen aan inburgeringsplicht.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 13 december 2019 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [appellant] een boete opgelegd van 500,00 wegens het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht en bepaald dat hij de lening voor het volgen van een inburgeringscursus moet terugbetalen. Bij brief van 22 april 2016 heeft de minister [appellant] meegedeeld dat hij inburgeringsplichtig is. Zijn inburgeringstermijn is op 10 januari 2016 gestart en hij had, met een verlenging, tot en met 16 oktober 2019 de tijd om te voldoen aan zijn inburgeringsplicht. Omdat [appellant] niet voor die datum aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, heeft de minister hem bij besluit van 13 december 2019 een boete opgelegd. [appellant] heeft de minister in zijn bezwaarschrift van 10 januari 2020 verzocht om de inburgeringstermijn nogmaals te verlengen wegens zijn medische omstandigheden.
AnnotatorA.C. Hendriks
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:2535
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 06-07-2022
CiteertitelAB 2022/332
SamenvattingOnder welke omstandigheden mag het bestuursorgaan een hoorzitting tijdens de bezwaarfase achterwege laten?
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 mei 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen. Deze uitspraak gaat over de manier waarop de staatssecretaris de hoorplicht in de bezwaarfase (artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht) toepast in vreemdelingenzaken. In het bijzonder zal worden ingegaan op de vraag wanneer de staatssecretaris van horen afziet omdat hij een bezwaar kennelijk ongegrond acht (artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb), en of deze uitvoeringspraktijk in overeenstemming is met de genoemde bepalingen. De vreemdeling is een Syrische vrouw namens wie referent een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris heeft deze aanvraag aanvankelijk afgewezen, omdat hij vond dat referent onvoldoende had aangetoond dat hij een relatie met de vreemdeling heeft die gelijk te stellen is met een huwelijk.
AnnotatorL.M. Koenraad
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:1918
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 16-03-2022
CiteertitelAB 2022/333
SamenvattingIndalen van de evenredigheid 2.0 duurde een tijdje.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 december 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam besloten om de locatie van twee bushaltes aan de Delftweg in Rotterdam te veranderen door het verplaatsen van twee L03-borden (bushalte/tramhalte) conform bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. De bushaltes stonden eerder tegenover elkaar aan weerszijden van de Delftweg ter hoogte van het landgoed en overtuin De Tempel. In het besluit is bepaald dat de bushalte aan de zijde van de Delftse Schie in noordwestelijke richting wordt verplaatst en de bushalte aan de zijde van het landgoed De Tempel in zuidoostelijke richting wordt verschoven. Volgens het college ontstaat hierdoor een rechte doorgang van de noordelijke in-/uitgang van het landgoed van De Tempel voor de aanlegplaatsen voor boten langs de Delftse Schie. Dit zorgt volgens het college voor een veiligere verkeerssituatie.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:768
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 02-06-2022
CiteertitelAB 2022/334
SamenvattingGeen evenredigheidstoetsing inzake de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 16, tweede lid, AOW.
Samenvatting (Bron)Ingangsdatum ouderdomspensioen juist vastgesteld. Hoogte ouderdomspensioen te laag vastgesteld. Verzekerde jaren. Ingezetene. Anders dan de rechtbank ziet de Raad aanleiding te toetsen aan de Europese coördinatieverordeningen. Nu appellant geen melding heeft gemaakt van tijdvakken van wonen in Nederland, was er geen aanleiding voor het Zwitserse orgaan om de aanvraag door te zenden naar de Svb en is er geen aanknopingspunt om 15 januari 2010 als aanvraagdatum aan te merken. De Svb heeft terecht 15 januari 2010 niet aangenomen als datum waarop appellant bij de Svb de aanvraag heeft ingediend. Ingangsdatum volgens nationaal recht. Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een bijzonder geval wordt onderschreven. Verzekerde jaren. Ingezetene. De Raad is van oordeel dat de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden voldoende aanknopingspunten bieden om een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellant en Nederland aan te nemen, na zijn vertrek naar Zwitserland. Daarbij weegt van de hierboven vermelde feiten in het bijzonder mee dat appellant niet beschikte over duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte in Zwitserland waar hij deze wel in Nederland had, dat zijn verblijf een vooraf afgebakend tijdelijk doel diende ingegeven door een studie- en loopbaanplanning, dat hij niet in Zwitserland tegen een beloning heeft gewerkt en dat in zijn onderhoud werd voorzien door zijn ouders in Nederland. Naar het oordeel van de Raad is dat veranderd toen appellant in het huwelijk trad. Op grond van bovenstaande is de Raad van oordeel dat appellant zijn ingezetenschap heeft behouden tot het moment waarop hij in het huwelijk trad in 1971.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:1298
Artikel aanvragenVia Praktizijn