Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht
Datum 29-11-2022
Aflevering 9
RubriekRedactioneel
TitelDubbele aansprakelijkheid bij vertegenwoordiging
CiteertitelNTBR 2022/36
SamenvattingEen tussenpersoon die bij het sluiten van een overeenkomst in naam van zijn achterman handelt bindt de achterman aan de overeenkomst. Dit betekent dat er in beginsel geen rechten en plichten ten aanzien van de gesloten overeenkomst komen te rusten op de tussenpersoon. Op tussenpersonen die zijn betrokken bij het sluiten van consumentenovereenkomsten rusten evenwel toch bepaalde verplichtingen. Dit was aan de orde in HvJ EU 24 februari 2022, C-536/20 (Tiketa).
Auteur(s)M.Y. Schaub
LinkVolledige tekst artikel (EUR.nl)
UitspraakECLI:EU:C:2022:112
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekArtikelen
TitelSmartengeld voor rechtspersonen?
CiteertitelNTBR 2022/37
SamenvattingHebben rechtspersonen recht op smartengeld?
Auteur(s)S.D. Lindenbergh
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekArtikelen
TitelDogmatische inpassing en rechtvaardiging van abstracte begroting van vermogensschade
CiteertitelNTBR 2022/38
SamenvattingIn deze bijdrage staat het leerstuk van abstracte schadebegroting centraal.
Auteur(s)D.L. Barbiers
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekArtikelen
TitelWatervaste heerlijke visrechten, derdenbescherming en verjaring
CiteertitelNTBR 2022/39
SamenvattingOp 15 juli 2022 wees de Hoge Raad een arrest over het watervaste karakter van heerlijke visrechten.
Auteur(s)R. Bobbink
UitspraakECLI:NL:HR:2022:1111
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad 01-07-2022
CiteertitelNTBR 2022/40
SamenvattingIn deze proefprocedure tussen een curator en een bank staat de vraag centraal of een beding dat de overdraagbaarheid van een vordering met goederenrechtelijke werking uitsluit (art. 3:83 lid 2 BW), ook tot onverpandbaarheid van die vordering leidt.
Samenvatting (Bron)Goederenrecht. Leidt een contractueel onoverdraagbaarheidsbeding met goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW steeds ook tot onverpandbaarheid? (art. 3:81 lid 1 BW; art. 3:228 BW).
AnnotatorM.H. Remmink
UitspraakECLI:NL:HR:2022:984
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtspraak
TitelHoge Raad 24-05-2022
CiteertitelNTBR 2022/41
SamenvattingIn deze strafzaak over de inbeslagneming van Instagramaccounts speelt een typisch goederenrechtelijke kwalificatievraag: kunnen Instagramaccounts worden gekwalificeerd als goed, dus als zaak of vermogensrecht?
Samenvatting (Bron)OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94.2 Sv op Instagram-accounts. Is een Instagram-account een (voor verbeurdverklaring vatbaar) voorwerp a.b.i. art. 94.2 Sv? O.g.v. art. 94.2 Sv zijn vatbaar voor inbeslagneming o.m. alle voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring kan worden bevolen. Uit de bewoordingen van art. 33a.4 Sr en de wetsgeschiedenis van die bepaling volgt dat slechts zaken en vermogensrechten in de zin van art. 3:1 BW als voor verbeurdverklaring vatbare voorwerpen kunnen worden aangemerkt. Voor het aannemen van de mogelijkheid van verbeurdverklaring (die ertoe leidt dat Staat rechthebbende wordt op het betreffende voorwerp) is dus vereist dat het object van inbeslagneming is aan te merken als zaak of als vermogensrecht. Zaken zijn volgens art. 3:2 BW voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Volgens (niet uitputtende) omschrijving van art. 3:6 BW zijn vermogensrechten rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of ertoe strekken rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel (vgl. HR:2019:1909). Rb heeft geoordeeld dat Instagram-account noch als zaak noch als vermogensrecht (en dus ook niet als een voorwerp in de hier bedoelde zin) kan worden aangemerkt. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat virtuele objecten die waarde vertegenwoordigen en overdraagbaar zijn onder omstandigheden wel als zon voorwerp zouden kunnen worden aangemerkt, maakt dat niet anders. De met het aanmaken van een persoonsgebonden Instagram-account geopende mogelijkheid voor gebruiker om via een site of app beelden of andere gegevens uit te wisselen, is niet met dergelijke objecten gelijk te stellen. Volgt verwerping. Samenhang met 21/01244 B.
AnnotatorI. Koumans
UitspraakECLI:NL:HR:2022:687
Artikel aanvragenVia Praktizijn