AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 01-06-2023
Aflevering 22
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 29-03-2023
CiteertitelAB 2023/149
SamenvattingDeurwaarder is bestuursorgaan maar tegen ambtshandelingen staat geen beroep bij de bestuursrechter open.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 3 februari 2020 heeft Flanderijn deurwaarderskantoor executoriaal beslag gelegd ten laste van [appellant]. Op 3 februari 2020 heeft Flanderijn deurwaarderskantoor in opdracht van een derde ten laste van [appellant] executoriaal beslag gelegd op zijn bankrekening. Dat beslag is op 10 februari 2020 na betaling van een openstaande rekening opgeheven. Flanderijn heeft zich in het besluit van 20 juli 2020 op het standpunt gesteld dat het kantoor niet bevoegd is om te besluiten op het door [appellant] gemaakte bezwaar omdat de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is op ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders zoals de beslaglegging. De rechtbank heeft geoordeeld dat wanneer een gerechtsdeurwaarder ambtshandelingen verricht, het betrokken gerechtsdeurwaarderskantoor als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb.
AnnotatorH. Peters
LinkVolledige tekst annotatie (RU.nl)
UitspraakECLI:NL:RVS:2023:1230
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 26-01-2023
CiteertitelAB 2023/150
SamenvattingIntensiteit rechterlijke toetsing aan artikel 8 EVRM.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van referent om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
AnnotatorM.A.K. Klaassen
UitspraakECLI:NL:RVS:2023:340
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 11-01-2023
CiteertitelAB 2023/151
SamenvattingTerugkoppeling aan de wetgever. De Afdeling is in deze zaak met de rechtbank van oordeel dat in dit concrete geval de toepassing van het woord "minderjarig" in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Uitvoeringsregeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Daarom had de Belastingdienst/Toeslagen dat woord in dit geval buiten toepassing moeten laten. Het is aan de wet- en regelgever om nader te bezien of in dit soort gevallen sprake is van onbillijkheden van overwegende aard, als bedoeld in artikel 47 van de Awir, en om in de Uitvoeringsregeling daar al dan niet een regeling voor op te nemen.
Samenvatting (Bron)Bij besluiten van 7 september 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [wederpartij] op huurtoeslag over 2016 en 2017 definitief vastgesteld op nihil. Ook heeft de dienst over die jaren te veel betaalde voorschotten van hem teruggevorderd. Het recht van [wederpartij] op huurtoeslag is afhankelijk van het vermogen van medebewoners. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de zoon van [wederpartij] voor 2016 en 2017 als medebewoner aangemerkt. De zoon heeft geld ontvangen uit een erfenis, waarover hij niet kan beschikken tot hij 23 jaar is. In 2016 en 2017 was hij jonger dan 23 jaar.
AnnotatorT. Groot
LinkVolledige tekst annotatie (Stijladvocaten.nl)
UitspraakECLI:NL:RVS:2023:79
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtbanken
TitelRechtbank Amsterdam 14-02-2023
CiteertitelAB 2023/152
SamenvattingGehele uitsluiting Amsterdamse studenten van eenmalige energietoeslag in strijd met gelijkheidsbeginsel.
Samenvatting (Bron)Rechtbank oordeelt dat Amsterdamse studenten niet als groep mogen worden uitgesloten van de eenmalige energietoeslag. Schending gelijkheidsbeginsel. Beroep gegrond.
AnnotatorA.A. Mulder
UitspraakECLI:NL:RBAMS:2023:726
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtbanken
TitelRechtbank Den Haag 23-01-2023
CiteertitelAB 2023/153
SamenvattingNiet voldoende onderbouwd waarom het onderscheid naar nationaliteit een geschikt middel voor inburgering is.
Samenvatting (Bron)Eiseres heeft de Ethiopische nationaliteit en heeft een mvv-aanvraag ingediend voor verblijf bij haar echtgenoot. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het vereiste van het afleggen van het inburgeringsexamen in het buitenland. Eiseres voert aan dat in de Nederlandse regelgeving ten aanzien van het inburgeringsvereiste een onderscheid wordt gemaakt op basis van nationaliteit. Dit onderscheid is in strijd met artikel 14 van het EVRM. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat onderscheid op grond van nationaliteit slechts gemaakt mag worden als sprake is van very weighty reasons. Het door verweerder gemaakte onderscheid tussen Westerse landen en niet-Westerse landen voldoet niet aan dit criterium. Verweerder heeft toegelicht dat het verschil in behandeling is gelegen in het feit dat uit onderzoek is gebleken dat onderdanen van landen die niet van het inburgeringsvereiste zijn vrijgesteld meer problemen hebben om te integreren in de Nederlandse samenleving. Om de integratie te bevorderen heeft verweerder aan onderdanen van die landen het inburgeringsvereiste opgelegd. De rechtbank acht dit doel in beginsel legitiem. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet onderbouwd heeft gemotiveerd dat het inburgeringsvereiste een geschikt middel is om dit doel te bereiken. Verweerder heeft immers niet onderbouwd waaruit blijkt dat onderdanen van de landen die zijn vrijgesteld van het inburgeringsvereiste makkelijk in de Nederlandse samenleving integreren dan wel waaruit blijkt dat onderdanen van de landen die niet zijn vrijgesteld problemen bij het integreren ondervinden. Verweerder heeft verder niet onderbouwd welke kenmerken de onderdanen van de landen die niet zijn vrijgesteld van het inburgeringsvereiste gemeen hebben met elkaar waardoor problemen ontstaan met de integratie. Andersom heeft verweerder ook niet onderbouwd in hoeverre de landen die zijn vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, verschillend zijn van de landen die daarvan niet zijn vrijgesteld. Omdat het inburgeringsexamen voor het grootste deel bestaat uit het kunnen beheersen van de Nederlandse taal, heeft verweerder niet onderbouwd waarom een onderdaan van een land als Zuid-Korea, dat is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, geen hinder zal ondervinden bij de inburgering in Nederland ten opzichte van onderdanen uit Ethiopië die verondersteld worden daar wel hinder van te ondervinden.
AnnotatorM.A.K. Klaassen , P.R. Rodrigues
UitspraakECLI:NL:RBDHA:2023:622
Artikel aanvragenVia Praktizijn