AB Rechtspraak Bestuursrecht

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftAB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum25-01-2007
Aflevering4
TitelHoge Raad, 17-10-2006, 00312/05 (met noot)
CiteertitelAB 2007/23
SamenvattingBeëindiging niet-aangemelde openbare manifestatie.
Samenvatting (Bron)1. Verbindendheid art. 10 APV ’s Gravenhage. 2. Beëindiging betoging wegens ontbreken voorafgaande kennisgeving. 3. Bevel krachtens art. 7 WOM. Ad 1. HR: het middel dat klaagt over verwerping van het beroep op onverbindendheid van art. 10 APV ’s-Gravenhage faalt op de in de conclusie van de AG weergegeven gronden, o.m. inhoudend: ’s Hofs oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk dat het met het oog op de bescherming van de in art. 9 lid 2 Gw en art. 2 Wet Openbare Manifestaties (WOM) genoemde belangen noodzakelijk is dat de burgemeester, in de in de gemeente ’s Gravenhage heersende bijzondere omstandigheden, van iedere manifestatie tevoren op de hoogte wordt gesteld om bedoelde belangen adequaat te kunnen beschermen, dat de ongeclausuleerde plicht tot kennisgeving als verwoord in art. 10 APV aldus dient om behartiging van bedoelde belangen mogelijk te maken, dat voorts genoemde plicht tot kennisgeving geen beperking inhoudt van de uitoefening van het recht tot vergadering en betoging en dat genoemde bepaling derhalve de bij de art. 9 lid 2 Gw en art. 2 WOM gegeven begrenzing niet te buiten gaat. Ad 2. ’s Hofs oordeel dat een betoging a.b.i. de WOM reeds kan worden beëindigd op de enkele grond dat van die betoging i.s.m. art. 4 WOM jo. art. 10 APV geen voorafgaande kennisgeving aan de burgemeester is gedaan, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het samenstel van WOM en APV houdt in dat in de gemeente Den Haag ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden vóór de openbare aankondiging van een betoging schriftelijk daarvan aan de burgemeester moet worden kennis gegeven. In dat stelsel past als sluitstuk dat bij het achterwege blijven van zo’n kennisgeving, de burgemeester gebruik mag maken van zijn bevoegdheid opdracht te geven de betoging terstond te beëindigen en uiteen te gaan. Daaraan doet niet af dat de burgemeester van het hanteren van die bevoegdheid kan afzien, indien de genoemde belangen zich daartegen niet verzetten. Ad 3. De bewezenverklaring behelst dat verdachte ‘niet heeft voldaan aan een bevel of vordering, krachtens art. 7.a WOM’. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het door de in de bewezenverklaring genoemde politieambtenaar gegeven bevel of de gedane vordering berust op art. 7.a WOM. Vzv. het hof heeft geoordeeld dat het door die politieambtenaar ex art. 2 Politiewet gegeven bevel om aan de in art. 11 WOM verboden betoging een einde te maken, moet worden aangemerkt als een krachtens art. 7 WOM gedaan bevel, getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Vzv. het hof heeft geoordeeld dat de desbetreffende politieambtenaar bevoegd was om in opdracht van de burgemeester het in art. 7 WOM bedoelde bevel te geven, is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Indien het hof in dat verband tot uitdrukking heeft willen brengen dat de in art. 7 WOM aan de burgemeester toegekende bevoegdheid om een betoging te beëindigen kan worden uitgeoefend door elke politieambtenaar ook als deze daartoe geen opdracht heeft gekregen van de burgemeester, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
AnnotatorJ.G. Brouwer , A.E. Schilder
Pagina157-177
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:HR:2006:AU6741