Rechtspraak Sociale Verzekeringen

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftRechtspraak Sociale Verzekeringen
Datum14-09-2010
Aflevering9
RubriekArbeidsongeschiktheid
TitelCentrale Raad van Beroep, 15-04-2010, 09/1519 WMO (met noot)
CiteertitelRSV 2010/187
SamenvattingMaatschappelijke opvang - geen individuele voorziening - privé- en gezinsleven - geen aantasting 'very essence'.
Samenvatting (Bron)Afwijzing aanvraag om maatschappelijke opvang. Appellante kon slechts een beperkt gezinsleven uitoefenen omdat zij vanwege haar verblijfsstatus geen middelen had om met haar kinderen in een huis te wonen. Niettemin kan niet worden gezegd dat door de weigering van het College om aan appellante maatschappelijke opvang als door haar gewenst aan te bieden, de normale ontwikkeling van het privé- en gezinsleven van appellante en de kinderen onmogelijk wordt gemaakt. De Raad heeft hierbij van belang geacht dat appellante het gezag heeft over haar kinderen en dat zij dagelijks langdurig contact met hen heeft zodat zij een - zij het beperkt - gezinsleven met haar kinderen kan voeren. Hieruit volgt dat geen sprake is van een zodanige aantasting van de hierboven beschreven “very essence” van het EVRM dat dit zou moeten leiden tot de positieve verplichting van de staat om maatschappelijke opvang te bieden. Naar het oordeel van de Raad kan in die omstandigheden in redelijkheid niet worden volgehouden dat de weigering van maatschappelijke opvang op grond van appellantes verblijfsstatus geen blijk geeft van een “fair balance” tussen de publieke belangen betrokken bij de weigering van bijstand en de particuliere belangen van appellante. Geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. De door appellante genoemde arresten van het EHRM brengen de Raad niet tot een ander oordeel.
AnnotatorC.W.C.A. Bruggeman
Pagina725-735
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:CRVB:2010:BM3583