Samenvatting | In een democratische rechtstaat staat bevoegdheidsuitoefening door overheidsorganen centraal: zij dient te zijn voorzien van een adequate grondslag voor bevoegdheidsuitoefening brengt mee, dat het wettelijk voorschrift dat de overheidsbevoegdheid creëert, specifiek aanwijst welke overheidsorgaan de bevoegdheid mag uitoefenen. Logisch uitvloeisel hiervan is dan weer, dat dat overheidsorgaan die bevoegdheid slecht met instemming van de wetgever aan een ander mag overdragen. Dit is voor bestuursorganen neergeslagen in art. 10:15 Awb, dat bepaalt dat delegatie slechts geschiedt indien daarin bij wettelijk voorschrift is voorzien. Het bestuursorgaan mag de bevoegdheid wel zonder wettelijke grondslag door een ander laten uitoefenen (mandaat), als dit althans inhoudt dat de bevoegdheidsuitoefening de mandaatgever juridisch wordt toegerekend, de wetgever het niet heeft verboden, en de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet (art. 10:3 Awb). |