Uitspraken Sociale Zekerheid

UitgeverSdu
TijdschriftUitspraken Sociale Zekerheid
Datum19-11-2012
Aflevering15
RubriekBijstand
TitelCentrale Raad van Beroep, 18-09-2012, 10/5811 WWB (met noot)
CiteertitelUSZ 2012/327
SamenvattingAfwijzing langdurigheidstoeslag. Niet voldaan aan refertetermijn zestig maanden. Begrip 'langdurig'. Bevoegdheid gemeente.
Samenvatting (Bron)Afwijzing langdurigheidstoeslag, omdat appellante pas na 60 maanden, gerekend vanaf haar achttiende verjaardag, in aanmerking kan komen voor een langdurigheidstoeslag. Raad: Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat gemeenten vrij zijn in de wijze waarop zij invulling geven aan het begrip ‘langdurig’. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de in art. 36, lid 1 WWB vermelde leeftijdsgrens van 21 jaar een ondergrens is. Daarover is in de MvT bij de Wet van 29-12-2008, Stb. 2008, 592, (TK 2007/2008, 31 441, nr. 3, blz. 17) samengevat, het volgende opgemerkt. In het kader van de decentralisatie van de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag is de ondergrens verlaagd van 23 naar 21 jaar. Omdat de wettelijke refertetermijn van vijf jaar kwam te vervallen en gemeenten zelf konden bepalen wat zij onder “langdurig” verstaan, was het niet nodig de ondergrens van 23 jaar, die was afgestemd op de leeftijd waarop men meerderjarig wordt, te handhaven. Gekozen is om de ondergrens op 21 jaar te stellen, omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee bleef de langdurigheidstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar (TK 2007/08, 31 441, nr. 3, blz. 17). Over de positie van 21- en 22-jarigen is in de nota naar aanleiding van het verslag (TK 2007/2008, 31 441, nr. 7, blz. 22), voor zover van belang, het volgende vermeld: “Kan de regering toelichten of in onderdeel E (art. 36) langdurigheidstoeslag «kan» worden verstrekt of «moet» worden verstrekt aan 21- en 22-jarigen die voorts aan alle criteria voldoen? Zo vragen de leden van de PvdA-fractie. De regering antwoordt dat indien de 21- en 22-jarigen aan alle voorwaarden, zoals op te nemen in de gemeentelijke verordening, voldoen (langdurig laag inkomen, geen vermogen en gebrek aan arbeidsmarktperspectief), het college verplicht is aan hen een langdurigheidstoeslag toe te kennen. (...) Het is aan gemeenten om vast te stellen welke personen in de leeftijd van 21 en 22 volgens hen langdurig een laag inkomen hebben en zodoende in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag.” Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat uiteindelijk heeft geleid tot de wijziging van de artt. 8 en 36, lid 1 WWB is uitgebreid aandacht besteed aan de vraag of voor het vereiste van het hebben van een ‘langdurig laag inkomen’ al dan niet een bovengrens moet worden bepaald. Het in dat verband door het kamerlid Karabulut voorgestelde amendement om de zinsnede “die langdurig een laag inkomen” te vervangen door: “die gedurende een bij de verordening, bedoeld in art. 8, eerste lid, onderdeel d, vast te stellen ononderbroken periode van ten hoogste 36 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm” is verworpen (TK 2008/2009, 31 441, nr. 9, en Handelingen TK 2008-2009, 10-658). Gelet op het vorenstaande is de in art. 1, lid 1, aanhef en onder b, van de Verordening bepaalde periode van 60 maanden niet in strijd met het bepaalde in art. 36, lid 1 WWB. Hier doet, anders dan appellante stelt, niet aan af dat het hanteren van deze periode tot gevolg heeft dat een persoon, zoals appellante, die jonger is dan 23 jaar, niet in aanmerking komt voor langdurigheidstoeslag. Weliswaar is in art. 36, lid 1 van de WWB de personenkring van rechthebbenden bepaald op personen tussen 21 en 65 jaar, maar dit betekent niet dat 21-jarigen niet hoeven te voldoen aan het langdurigheidsvereiste, zoals dat vereiste in de Verordening is ingevuld. Aangevallen uitspraak bevestigd.
AnnotatorA. Tollenaar
Pagina1068-1073
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX8803