Milieu & Recht

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftMilieu & Recht
Datum15-02-2013
Aflevering1
RubriekM&R Jurisprudentie
TitelRechtbank Zwolle, 24-10-2012, Awb 11/679 (met noot)
CiteertitelM en R 2013/1, nr. 16
SamenvattingWatersysteemheffing.
Samenvatting (Bron)Eiseres is eigenaresse van het perceel met een oppervlakte van 4.71.25 hectare. Dit perceel is gelegen in het gebied van het Waterschap Regge en Dinkel en wordt beheerd volgens het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. In geschil is of verweerder voormeld perceel terecht als "ongebouwd overig" heeft aangemerkt en daarvoor het bijbehorende tarief heeft gehanteerd. In de tekst van art. 116, onderdeel c, van de Waterschapswet noch in de geschiedenis van de totstandkoming ervan is steun te vinden voor het betoog van eiseres dat voor de uitleg van het begrip natuurterreinen aansluiting moet worden gezocht bij andere wetgeving, zoals de Wet op de belastingen van rechtsverkeer en het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet. Naar het oordeel van de Rb. zal het begrip "natuurterrein" als bedoeld in art. 116, onderdeel c, van de Waterschapswet in de specifieke context van de Waterschapswet moeten worden uitgelegd. De Rb. wijst hierbij op de artikelsgewijze toelichting (Kamerstukken II 2005/06, 30 601, nr. 3, blz. 25): "Er is niet gekozen voor een limitatieve opsomming van terreinen zoals bijvoorbeeld o.a. duinen en heidevelden. Een dergelijke opsomming kan immers nooit volledig zijn. Daarom wordt een kwalitatieve omschrijving van het begrip natuurterrein voorgesteld." Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inrichting en het beheer van het perceel geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Niet in geschil is dat het perceel niet is aan te merken als bos of open water. Onder verwijzing naar de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem van 29 november 2011 (LJN: BU7721) en van 6 december 2011 (LJN: BU8358) overweegt de Rb. dat onder "geheel of nagenoeg geheel" 90 % of meer moet worden verstaan. Dat betekent dat de inrichting én het beheer van het perceel slechts beperkt, minder dan 10 %, mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of de ontwikkeling van natuur. Voor het antwoord op de vraag in welke mate de inrichting en het beheer zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, is naar het oordeel van de Rb. van belang of, en in hoeverre, het perceel is ingericht en daadwerkelijk wordt gebruikt voor andere doeleinden dan behoud of ontwikkeling van natuur. Gelet op de begripsbepalingen in de Waterschapswet en de Verordening geldt voor ongebouwde onroerende zaken het algemene begrip daarvan als hoofdregel en vormen natuurterreinen, als species van ongebouwde onroerende zaken, de uitzondering. Dit brengt mee dat op eiseres, die een beroep doet op die uitzondering, tegenover de betwisting door verweerder de last rust aannemelijk te maken dat zij van toepassing is. De Rb. is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van het beheer van het perceel sprake is van natuurterrein in de zin van de Waterschapswet en de Verordening. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de inrichting van het perceel geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. De Rb. acht voor dit oordeel redengevend dat eiseres zelf in de gronden van het beroep heeft aangegeven dat het perceel in de komende jaren verder zal worden ingericht als natuurterrein, met name door het omhoog brengen van de beekbodem van de aangrenzende Elsbeek en het aanbrengen van groepen struweel. Ook uit de drie fotos in het Alterra-rapport kan een inrichting zoals hiervoor bedoeld niet worden afgeleid. Nu noch het beheer, noch de inrichting geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, komt de Rb. tot de conclusie dat het perceel niet is aan te merken als natuurterrein in de zin van de Waterschapswet en de Verordening en dat verweerder het perceel terecht als "ongebouwd overig" heeft aangemerkt en het daarbij behorende tarief heeft gehanteerd. Het beroep is ongegrond.
AnnotatorP.E. Lindhout
Pagina61-64
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:RBZLY:2012:BY2026