Milieu & Recht

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftMilieu & Recht
Datum04-03-2013
Aflevering2
RubriekM&R Jurisprudentie
TitelRaad van State, 03-10-2012, 201202886/1/A1 (met noot)
CiteertitelM en R 2013/2, nr. 25
SamenvattingKan een bijbehorend bouwwerk gedeeltelijk omgevingsvergunningvrij zijn?
Samenvatting (Bron)Afwijzing handhavingsverzoek loods en verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van een garage met een put en een loods met een put en een kelder. De Rb. heeft de rechtsgevolgen van het besluit ten aanzien van de loods terecht in stand gelaten. Daarbij heeft zij van belang mogen achten dat het college ter zitting van de Rb. heeft verklaard dat ten aanzien van de loods ten tijde van het besluit van 23 februari 2011 concreet zicht op legalisering aanwezig was, omdat de loods in overeenstemming met de bestemming wordt gebruikt en omdat het college zich naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek bereid heeft verklaard voor de op het perceel aanwezige bouwwerken omgevingsvergunning te verlenen. Anders dan de Rb. heeft overwogen, is in zoverre uitsluitend van belang of op voorhand aanwijzingen bestaan dat voor de bouwwerken geen omgevingsvergunning kan worden verleend; de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning staat in dit verband niet ten volle ter beoordeling. Verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van een garage met een put en een loods met een put en een kelder. Het college heeft bij de berekening van de totale oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel het deel van de garage dat is gelegen op een afstand van niet meer dan 2,5 m van het hoofdgebouw met een oppervlakte van 8,18 m² en een deel van de garage met een oppervlakte van 30 m² dat is gelegen op een afstand van meer dan 2,5 m van het hoofdgebouw, buiten beschouwing gelaten, omdat volgens het college voor deze twee delen van de garage geen omgevingsvergunning is vereist. Om te bepalen of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de oppervlakte van de in het kader van art. 9.4.4 van de planvoorschriften in aanmerking te nemen bijgebouwen op het perceel in totaal 93,42 m² bedraagt, heeft de Rb. terecht onderzocht of de oppervlaktes van de loods en de garage betrokken moeten worden bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen. In dit verband heeft de Rb. op zichzelf terecht overwogen dat het bestemmingsplan niet in de weg kan staan aan het bouwen van bouwwerken die voldoen aan de eisen van art. 2 van bijlage II bij het Bor, gelezen in samenhang met art. 2.3, lid 2 van het Bor. Daarvoor verwijst de Afdeling naar de uitspraak van 8 augustus 2012 in zaak nr. 201105349/1/A1, LJN: BX3911. De Rb. heeft aan deze overweging echter ten onrechte de conclusie verbonden dat het college delen van de garage, met in totaal een oppervlakte van 38,18 m², buiten beschouwing mocht laten bij de berekening van de totale oppervlakte aan bijgebouwen die het bestemmingsplan toestaat. Dat was, aangezien - zoals het college ter zitting heeft erkend - de garage functioneel en bouwkundig niet uit delen bestaat, maar één geheel is, niet mogelijk. De garage is als geheel te groot om aangemerkt te kunnen worden als bijbehorend bouwwerk waarvoor ingevolge art. 2, aanhef en onder 3, van bijlage II bij het Bor geen omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is. Nu voor het bouwen van de garage een omgevingsvergunning is vereist, dient de totale oppervlakte te worden betrokken bij de vraag of bij de legalisering van de bouwwerken aan art. 9.4.4 van de planvoorschriften wordt voldaan. De Rb. heeft aldus niet onderkend dat met de totale omvang van de loods en de garage van 131,6 m² de ingevolge art. 9.4.4 van de planvoorschriften maximaal toegestane oppervlakte van 100 m² aan bijgebouwen wordt overschreden, zodat de verleende omgevingsvergunning in strijd met art. 2.10, lid 1, aanhef en onder c, van de Wabo is verleend.
AnnotatorS. Hillegers
Pagina106-109
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX8968