AB Rechtspraak Bestuursrecht

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftAB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum15-06-2013
Aflevering24
TitelRechtbank Limburg, 25-04-2013, AWB 12/1516 (met noot)
CiteertitelAB 2013/176
SamenvattingHet bij beleidsregels opleggen van verplichtingen aan burgers is niet toegestaan. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een minder vergaande maatregel dan het ingezetenencriterium niet mogelijk is.
Samenvatting (Bron)Toepassing art. 13b Opiumwet. Sluiting coffeeshop voor de duur van één maand wegens overtreding gedoogcriteria (Damoclesbeleid). Eiser heeft gehandeld in strijd met het ingezetenencriterium (i-criterium), nadat al eerder tijdens een controle een overtreding van het besloten clubcriterium (b-criterium) was vastgesteld (waarvoor eiser door verweerder bij besluit van eerdere datum een waarschuwing is gegeven). Met betrekking tot de in verweerders Damoclesbeleid opgenomen i- en b- criteria acht de Rb. het van belang of het hier gaat om zuivere, op de formele wet terug te voeren, gedoogcriteria of dat het beleid verplicht tot een actief handelen. De Rb. is van oordeel dat het i-criterium (louter) een gedoogvoorwaarde betreft, aangezien dit geen verplichtingen voor burgers bevat. Met het b-criterium, daarentegen, worden verplichtingen voor de coffeeshophouder in het leven geroepen, te weten de documentatie van de leden door middel van een daartoe aan te leggen controleerbare ledenlijst. Het bij beleidsregels opleggen van verplichtingen aan burgers is echter op grond van vaste jurisprudentie niet toegestaan (vgl. HR, 29-10-2004, LJN: AP1359). Dit betekent dat onderhavige beroepsgrond van eiser met betrekking tot het b-criterium slaagt en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De Rb. stelt vast dat verweerder op grond van art.13b van de Opiumwet bevoegd is om bestuursdwang toe te passen. Verweerder heeft vervolgens (gewijzigde) beleidsregels vastgesteld inzake de toepassing van voormeld artikel: het Damoclesbeleid Coffeeshops 2012. De Rb. is van oordeel dat dit beleid, waarbij verweerder aansluiting heeft gezocht bij de (gewijzigde) Aanwijzing Opiumwet, niet in strijd is met art. 13b van de Opiumwet. De door eiser gestelde onevenredigheid is, naar het oordeel van de Rb. geen zelfstandige grond voor onverbindendverklaring van de beleidsregels (Damoclesbeleid) van de burgemeester en zal, in relatie tot het gestelde discriminerende effect van de beleidsregels, door de Rb. nader worden besproken. De Rb. is dan ook van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser moet worden verworpen. De Rb. is voorts van oordeel dat het Damoclesbeleid moet worden getoetst aan art. 1 van het 12de Protocol, omdat de burgemeester zich door middel van het Damoclesbeleid heeft verplicht tot het voeren van het gedoogbeleid en het in verband daarmee toelaten van een nadere aangeduide groep (ingezetenen) tot de coffeeshops. De Rb. is, op grond van de jurisprudentie van het EHRM, van oordeel dat art. 1 van het 12de Protocol is geschonden indien: a. er sprake is van een ongelijke behandeling in het genot van een (EVRM) recht van personen die zich in een relevante vergelijkbare situatie bevinden; en b. deze ongelijke behandeling is gebaseerd op een persoonlijke eigenschap of status die door art. 1 van het 12de Protocol wordt beschermd; c. met de ongelijke behandeling objectief gezien geen redelijk en legitiem doel wordt nagestreefd; of d. er geen redelijke verhouding bestaat van proportionaliteit tussen de ongelijke behandeling en het nagestreefde doel. De Rb. is hierbij van oordeel dat het geschil zich toespitst op de proportionaliteit van het i-criterium. De ABRS heeft in haar uitspraak van 29-06-2011 (LJN: BQ9684) overwogen dat voor het met het ingezetenencriterium gemaakte indirecte onderscheid naar nationaliteit objectieve en redelijke gronden bestaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester (destijds) aannemelijk gemaakt dat de openbare orde in de gemeente Maastricht door de toenemende stroom niet ingezetenen wordt aangetast en dat die aantasting met het in de APV en het besluit van de burgemeester van 13 juli 2006 neergelegde ingezetenencriterium kan worden tegengegaan. De burgemeester heeft verder aannemelijk gemaakt dat met minder verstrekkende maatregelen de openbare orde in de gemeente onvoldoende wordt gewaarborgd. De Rb. is van oordeel dat verweerder, in het kader van het motiveringsbeginsel, in onderhavige zaak niet kan volstaan met een verwijzing naar de (openbare orde) situatie in Maastricht in 2008 (waar de uitspraak van de Afdeling betrekking op heeft), maar dient te motiveren waarom ook thans een minder vergaande maatregel (dan het i-criterium) niet mogelijk zou zijn. () De Rb. is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd danwel heeft onderzocht dat het i-criterium de proportionaliteitstoets kan doorstaan. De Rb. merkt in dit verband nog op dat het hier gaat om toetsing (door de Rb.) van lokaal beleid, waarbij de proportionaliteitstoets per gemeente zeer verschillend kan uitpakken. De Rb. is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het motiveringsbeginsel.
AnnotatorJ.G. Brouwer
Pagina1032-1041
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:RBLIM:2013:BZ8548