AB Rechtspraak Bestuursrecht

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftAB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum22-06-2013
Aflevering25
TitelRechtbank Rotterdam, 31-01-2013, 10/234940-12 (met noot)
CiteertitelAB 2013/178
SamenvattingBlowverbod in APV onverbindend wegens strijd met art. 3, aanhef en onder c Opiumwet.
Samenvatting (Bron)Proefproces Rotterdams blowverbod. Artikel 3.3.4 van de APV Rotterdam 2008 (verbod openlijk gebruik drugs op de weg) is een verboden duplicatie van de strafbepalingen in de Opiumwet. De Opiumwet bevat een absoluut geformuleerd en daarmee uitputtend bedoeld verbod op het ‘aanwezig hebben’ van hennepproducten. Als het gaat om een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram dan is er geen sprake van een misdrijf maar wel van een overtreding. De term ‘gebruik’ uit de APV impliceert ‘aanwezig hebben’. Nu het gaat om de strafbaarstelling van dezelfde gedragingen als reeds bestreken door de Opiumwet, wordt in het geheel geen aanvulling toegestaan door de gemeentelijke wetgever, dus ongeacht het motief dat daaraan ten grondslag zou worden gelegd. Aanvulling via de APV is niet geoorloofd nu daarmee de hogere regeling van de Opiumwet wordt doorkruist. Dat gelet op de Aanwijzing Opiumwet in beginsel niet strafrechtelijk wordt opgetreden tegen het aanwezig hebben van hennepproducten tot maximaal 5 gram voor eigen gebruik en er dus op dat punt sprake is van een nationaal gedoogbeleid, maakt niet dat daardoor die ruimte voor aanvulling door de gemeentelijke wetgever alsnog wordt gecreëerd. De APV-bepaling is daarom onverbindend. Als gevolg hiervan kan het bewezenverklaarde feit niet worden gekwalificeerd zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In dezelfde zin Raad van State op 13 juli 2011 (LJN BR1425) ten aanzien van de onverbindendheid van het Amsterdamse blowverbod (artikel 2.18, vijfde lid APV Amsterdam 2008).
AnnotatorJ.G. Brouwer , A.E. Schilder
Pagina1051-1059
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:RBROT:2013:BZ0314