Rechtspraak Sociale Verzekeringen

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftRechtspraak Sociale Verzekeringen
Datum03-08-2013
Aflevering8
RubriekMaatschappelijke ondersteuning
TitelCentrale Raad van Beroep, 05-06-2013, 10/6708 WMO + 11/2386 WMO (met noot)
CiteertitelRSV 2013/217
SamenvattingLeefeenheid - toegang tot gemeenschappelijke ruimtes - verhoging pgb - besteding pgb.
Samenvatting (Bron)Er is geen sprake van een leefeenheid als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder t, van de Verordening. Appellant heeft namelijk een eigen adres en een op zijn naam gestelde huurovereenkomst. Voor een volledige bewoning is zijn appartement volledig afhankelijk van de toegang tot en het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes. Onder deze omstandigheden is het feit dat er tevens een deur is naar de woning van zijn ouders, niet maatgevend voor de vraag of appellant en zijn ouders een leefeenheid vormen. Dit leidt ertoe dat niet gezegd kan worden dat de ouders jegens appellant de gebruikelijke zorg moeten verlenen. Appellant heeft in 2011 een verhoging van zijn pgb met 3.259,-- ontvangen voor de kosten van huishoudelijke hulp. Gelet op zijn eigen verantwoordelijkheid mag van hem worden verlangd dat hij dat bedrag ook aanwendt voor huishoudelijke hulp. Wat in artikel 2.6.9., tiende lid, van de Regeling subsidies AWBZ is neergelegd, namelijk dat een verzekerde die na 1 januari 2009 is geïndiceerd voor verblijf, zijn pgb ook mag gebruiken voor betaling van huishoudelijke hulp staat daaraan niet in de weg. Dat hij dit bedrag aan pgb daardoor niet kan besteden aan zorgfuncties als bedoeld in het Besluit zorgaanspraken AWBZ, en dat daardoor zijn bestedingsvrijheid wordt beperkt, is ontegenzeggelijk waar, maar kan geen afbreuk doen aan zijn eigen verantwoordelijkheid, als bedoeld in het kader van de Wmo om deze gelden te besteden voor het doel waarvoor zij zijn verleend. De noodzaak tot ondersteuning door het college bestaat dan ook niet voor zover het bedrag van 3.259,-- toereikend is om huishoudelijke hulp te financieren. Tussen partijen is niet in geschil dat een uurtarief van 14,70 toereikend is voor de financiering van huishoudelijke hulp. Daarvan uitgaande kan met 3.259,-- hulp bij het huishouden in een omvang van 4 uur en 15 minuten per week worden ingekocht. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de eerder door het college toegekende hulp bij het huishouden van 9 uur en 15 minuten toereikend was. Dat houdt in dat er een noodzaak tot ondersteuning door het college is voor 5 uur per week.
AnnotatorC.W.C.A. Bruggeman
Pagina748-752
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:CA2974