Jurisprudentie Milieurecht

UitgeverSdu
TijdschriftJurisprudentie Milieurecht
Datum04-07-2013
Aflevering7
RubriekRuimtelijke Ordening
TitelRechtbank Midden-Nederland, 06-02-2013, UTR 12/1866 en UTR 12/2898 (met noot)
CiteertitelJM 2013/97
SamenvattingOntvankelijk, Belanghebbende, Nabijheidscriterium, Zichtcriterium, Ruimtelijke uitstraling, Overgangsrecht, Relativiteitsvereiste
Samenvatting (Bron)Besluit waarbij een ontheffing is verleend op grond van art. 75 van de Flora- en faunawet. Bij besluit is het hiertegen door eiser ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Rb. overweegt dat bij beantwoording van de vraag of eiser als belanghebbende moet worden aangemerkt, moet worden bezien of het redelijkerwijs te verwachten is dat van de handelingen waarop de bestreden besluiten betrekking hebben invloed zal uitgaan op de woon- en leefomgeving van diegene die woont en leeft in de nabijheid van de plaats waarop de bestreden besluiten betrekking hebben. Het gaat daarbij in het kader van de Flora- en faunawet om de bescherming van soorten en niet om de bescherming van gebieden. Dat is van belang bij de invulling van het begrip "invloed op de woon- en leefomgeving" (vgl. de uitspraken van de ABRS van 28 januari 2009 (LJN: BH1113), 15 juni 2011 (LJN: BQ7940), 15 februari 2012 (LJN: BV5086) en 8 augustus 2012 (LJN: BX3969)). Verder is vereist een bijzonder individueel, persoonlijk belang, dus een mate van betrokkenheid die uitstijgt boven die van anderen. Het landgoed van eiser bestaat voor ongeveer de helft uit natuurgebied/bos (ongeveer 9 hectare). De Rb. overweegt dat niet valt vol te houden dat de woon- en leefomgeving van eiser zich uitstrekt tot zijn hele landgoed. De woon- en leefomgeving van eiser wordt gevormd door zijn woning, samen met de direct daaromheen liggende gronden. De woning ligt op ongeveer 80 meter afstand van de bufferzone. Doorgaans gaat het in de rechtspraak als het gaat om het woon- en leefklimaat om betrekkelijk kleine percelen waarop woningen zijn gelegen. Dan speelt geen sterke rol of de desbetreffende rechtsvragen worden beantwoord, berekend vanaf de woning of vanaf de perceelsgrenzen. In een geval als dit echter wordt dat nu juist van groot belang. Vergelijkerenderwijs wijst de Rb. op de uitspraak van de Voorzitter van de ABRS van 15 juni 2012 (LJN: BX5626). () De Rb. volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet op grond van het zogeheten zichtcriterium als belanghebbende kan worden aangemerkt. Eiser heeft in beroep gesteld dat vanaf zijn landgoed zicht bestaat op de dieren en het plangebied, maar zoals de Rb. hiervoor heeft overwogen, kan niet het hele landgoed als de woon- en leefomgeving van eiser worden aangemerkt. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat vanaf de zolder van zijn woning in enige mate direct zicht bestaat op het plangebied en de betrokken dieren, maar deze mate van zicht als door eiser omschreven, is onvoldoende om te kunnen stellen dat daarmee is voldaan aan het zichtcriterium. () Naast zicht spelen ook andere elementen een rol bij de beantwoording van de vraag of er "invloed op de woon- en leefomgeving" is, zoals de nabijheid tot en de uitstraling van de diersoorten en de voor de Flora- en faunawet relevante voorgenomen ingrepen in het plangebied. Dit valt op te maken uit de hierboven al genoemde uitspraak van de ABRS van 8 augustus 2012, waarin een van de bepalende vragen is of de omwonenden "zo dicht bij het plangebied woonachtig zijn" dat zij daarom moeten worden geacht direct in hun belangen te zijn geraakt. De Rb. is van oordeel dat aannemelijk is dat het verstoren van de fauna in het plangebied, waarvoor de ontheffing is verleend en in welk kader eiser een verzoek om handhaving heeft ingediend, invloed zal hebben op de flora en fauna in de directe woon- en leefomgeving van eiser. Daarbij is van belang dat het hier gaat om verschillende beschermde diersoorten die deel uitmaken van een bijzondere biotoop. De verstoring van de dieren in het plangebied kan naar redelijkerwijs moet worden verwacht zijn uitwerking hebben op de ruimtelijke kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van eiser. De belangen van eiser zijn daarom rechtstreeks betrokken bij de besluiten. Dat het volgens verweerder slechts gaat om kleine en schuwe dieren die zich nagenoeg niet laten zien en dus weinig ruimtelijke uitstraling zouden hebben, is onvoldoende om invloed op de directe woon- en leefomgeving van eiser afwezig te achten. () Waar verweerder zich op het standpunt stelt dat de beweerdelijk geschonden normen uit de Flora- en faunawet niet strekken tot bescherming van de belangen van eiser, overweegt de Rb. in de eerste plaats dat dit zogenoemde relativiteitsvereiste, anders dan in de Chw, te weten in art. 1.9 van die wet zoals die gold tot 1 januari 2013, niet in de Flora- en faunawet is neergelegd. Nu de bestreden besluiten zijn bekend gemaakt vóór 1 januari 2013 is het recht van toepassing zoals dat gold voor die datum. Ook het huidige art. 8:69a Awb, waarin een relativiteitsvereiste voor het hele bestuursrecht is neergelegd, geldt dus niet in deze zaken. In de tweede plaats gaan deze zaken over de bepaling van de belanghebbendheid van eiser. Dat is een wezenlijk andere kwestie dan de beantwoording van de vraag of het relativiteitsvereiste zich verzet tegen vernietiging van een besluit. Ook verder is er geen reden om te oordelen dat eiser in de beide zaken geen belanghebbende is.
AnnotatorN.G. Hoogstra , H.D. Tolsma
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:RBMNE:2013:BZ8212