Jurisprudentie Milieurecht

UitgeverSdu
TijdschriftJurisprudentie Milieurecht
Datum31-10-2013
Aflevering10
RubriekBestuursrecht
TitelRechtbank Limburg, 01-10-2013, AWB 13/2613 en AWB 13/2612 (met noot)
CiteertitelJM 2013/140
SamenvattingRelativiteitsvereiste, Beschermingsbereik, Causaliteitstoetsing, Besluit, Aanvraag vergunning, Vergunningsaanvraag, Normen Ffw
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 25 juli 2013 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Meer specifiek betreft het de uitbreiding van bedrijfshallen. Eiser, eigenaar van een nabijgelegen perceel, heeft daartegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter doet eveneens uitspraak in de hoofdzaak. Het gaat in deze zaak onder andere over de toepassing van het relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb). Het daadwerkelijke belang van eiser dat wordt geschaad als gevolg van de uitbreiding van de bedrijfshallen is het behoud van de kwaliteit van zijn directe leefomgeving en zijn woongenot. De ingeroepen normen uit de Flora- en faunawet strekken tot bescherming van een aantal beschermde diersoorten. Er bestaat in dit geval een onvoldoende direct verband tussen de kwaliteit van de leefomgeving van eiser en de te beschermen diersoorten. De normen uit de Ffw strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van het belang van eiser. Art. 38a Monumentenwet 1988 strekt met name tot het behoud van monumenten van archeologie en daarmee kennelijk niet tot bescherming van het belang waarvoor eiser in deze procedure bescherming zoekt. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst de gevraagde voorlopige voorziening af.
AnnotatorN.G. Hoogstra , H.D. Tolsma
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:RBLIM:2013:7211