Samenvatting | De Hoge Raad heeft een opmerkelijk arrest gewezen over het niet opvolgen van een verwijderingsbevel dat
de politie namens de burgemeester van Amsterdam had gegeven. Het oordeel van de Hoge Raad roept een
aantal vragen op van zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke aard. Was de rechtmatigheid van het
gegeven bevel in het licht van het legaliteitsbeginsel in casu wel voorzienbaar? Treedt de Hoge Raad hier
niet te veel op het terrein van de feitenrechter? Wordt door de constructie van de Hoge Raad hier niet
simpelweg het mandaatverbod omzeild? En kan een bevel van de burgemeester worden gezien als wettelijk
voorschrift in materiƫle zin? Die vragen worden in dit artikel besproken. Geconcludeerd wordt dat de Hoge
Raad onduidelijkheden laat bestaan over deze materie waarna enkele aanbevelingen worden gedaan ter
vereenvoudiging. |