AB Rechtspraak Bestuursrecht

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftAB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum28-08-2015
Aflevering32
RubriekCRvB
TitelCentrale Raad van Beroep 23-06-2015 (met noot)
CiteertitelAB 2015/285
SamenvattingIntrekking, terugvordering en boete WWB. Ingangsdatum Boetebesluit inzake de WWB. De bestuurlijke boete moet voor de periode die ligt voor 1 januari 2013 worden afgestemd op de hoogte van de oude maatregel. Toetsing en afronding boetes. Opzet.
Samenvatting (Bron)De Centrale Raad van Beroep beslist in een viertal uitspraken van 23 juni 2015 voor het eerst over boeten in bijstandszaken. De belangrijkste algemene punten in deze zaken zijn: 1. Ingangsdatum Boetebesluit. De Raad heeft ambtshalve geoordeeld dat de ingangsdatum van het Boetebesluit voor bijstandszaken 1 januari 2013 is. De geconstateerde onduidelijkheid in de regelgeving leidt er niet toe dat het Boetebesluit buiten toepassing moet blijven bij de met ingang van 1 januari 2013 opgelegde boetes op grond van de WWB. Ook zonder het per 1 juli 2014 ingevoegde artikel 6b van het Boetebesluit biedt het Boetebesluit voldoende grondslag om vast te stellen dat het Boetebesluit mede is gebaseerd op de WWB. 2. Overgangsrecht. In beide zaken had het college bij de voor en na 1 januari 2013 doorlopende schending van de inlichtingenverplichting een knip aangebracht. De bedragen van de tot 1 januari 2013 op te leggen maatregel zijn opgeteld bij de vanaf1 januari 2013 vast te stellen boete en tezamen opgelegd als boete. Het op deze wijze toepassen van het lichtere sanctiestelsel (tot 1-1-2013) acht de Raad niet in strijd met geldende verdragsbepalingen. Niet van belang is of de boete feitelijk kan worden geëffectueerd, bijv. omdat de betrokkene niet langer bijstand ontvangt. 3. Toetsing boetes algemeen. Aangesloten wordt bij de in de uitspraak van de WW-kamer van de Raad van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754 neergelegde uitgangspunten en de daaraan gekoppelde differentiatie in percentages van het benadelingsbedrag. Een beboetbare gedraging leidt bij “gewone”’verwijtbaarheid tot een boete ter hoogte van 50% van het benadelingsbedrag. Afwijking naar boven is gerechtvaardigd bij opzet of grove schuld, afwijking naar beneden is aangewezen als sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij de overtreder. De Raad geeft thans een omschrijving van wat onder opzet in dit verband wordt verstaan: het willens en wetens handelen of nalaten, wat ertoe heeft geleid dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen. Het bestuursorgaan moet aantonen dat daarvan sprake is. Het bestuursorgaan dient tevens op basis van de beschikbare informatie, zo nodig aangevuld met door de betrokkene nader te verstrekken inlichtingen of gegevens, te beoordelen of sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Als opzet of grove schuld is aangetoond dan is daarmee gegeven dat van verminderde verwijtbaarheid geen sprake is. 4. Afronding boetes. Afronding conform art. 2.2 van het Boetebesluit (naar boven op een veelvoud van 10) kan tot een hoger bedrag leiden dan het benadelingsbedrag. Dat is in strijd met art.18a.1 van de WWB en dus onjuist. Indachtig het gegeven dat afronding op een veelvoud van 10 de voorkeur heeft, acht de Raad bij een 100% boete een afronding op een veelvoud van 10 naar beneden aangewezen. Bij een boete, waarbij een knip is gemaakt in de periode vóór en na 1 januari 2013 zal het samengestelde boetebedrag veelal niet zijn afgerond, omdat voor de voor 1 januari 2013 geldende afstemming geen afronding is voorzien. In deze zaak oordeelt de Raad dat opzet is aangetoond, omdat betrokkene de werkzaamheden willens en wetens niet heeft gemeld om te voorkomen dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor zijn uitkering of zou kunnen leiden tot strafvervolging. In dit geval kon wel een boete van 100% worden opgelegd.
AnnotatorR. Stijnen
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:CRVB:2015:1801