Samenvatting (Bron) | Naar het oordeel van de Raad mocht het dagelijks bestuur op grond van de gedragingen van appellant tijdens het incident de gevolgtrekking maken dat het noodzakelijke vertrouwen voor een goed functioneren als brandweerman in hem niet langer aanwezig was. Gezien de verslagen van de door de directeur gevoerde gesprekken had ook een niet onbelangrijk deel van de collega’s van appellant niet langer voldoende vertrouwen in diens verdere functioneren. Hierin mocht het dagelijks bestuur een extra reden zien om te concluderen dat het vereiste vertrouwen in betrokkene er niet langer was. Vanwege het gebrek aan dit vertrouwen kon het dagelijks bestuur betrokkene in redelijkheid eervol ontslag verlenen op grond van artikel 19:42, eerste lid, onder h, van de CAR/UWO. |