AB Rechtspraak Bestuursrecht

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftAB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum20-09-2021
Aflevering33
RubriekRechtbanken
TitelRechtbank Zeeland-West-Brabant 22-07-2021 (met noot)
CiteertitelAB 2021/268
SamenvattingHet evenredigheidsbeginsel bij dwingendrechtelijke bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet.
Samenvatting (Bron)Artikel 10bis.6, lid 1 (oud) Wet IB 2001. Artikel 3:4 Awb. Artikel 120 Grondwet. Harmonisatiewetarrest. Belanghebbende had een kapitaalverzekering eigen woning die bij de verkoop van de woning eind 2016 tot uitkering is gekomen. Tussen partijen is in geschil of het rentebestanddeel in de heffing mag worden betrokken. Niet in geschil is dat op basis van de Wet IB 2001 het rentebestanddeel terecht in de heffing is betrokken omdat niet aan de zogenoemde “tijdklem-eis” is voldaan, die van toepassing was tot 1 april 2017. Belanghebbende stelt dat heffing achterwege moet blijven op basis van beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel dan wel het proportionaliteitsbeginsel waaronder begrepen het subsidiariteitsbeginsel. De rechtbank zet uiteen (i) dat toetsing aan artikel 3:4 van de Wet IB 2001 niet mogelijk is omdat het gaat om een dwingende wettelijke bepaling, (ii) dat toetsing van de formele wet aan het evenredigheidsbeginsel niet mogelijk is gelet op het toetsingsverbod zoals uitgelegd in het Harmonisatiewetarrest, en (iii) dat de uitzondering voor “bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever” zich hier niet voordoet. Ook het beroep van belanghebbende op andere algemene beginselen van bestuur faalt voor zover het gaat om de aanslag. Wel wordt de uitspraak op bezwaar vernietigd in verband met het onzorgvuldigheidsbeginsel.
AnnotatorR. Ortlep
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:RBZWB:2021:3702