Milieu & Recht

UitgeverWolters Kluwer
TijdschriftMilieu & Recht
Datum25-02-2022
Aflevering2
RubriekJurisprudentie
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven 07-12-2021 (met noot)
CiteertitelM en R 2022/22
SamenvattingDierenwelzijn: onderbouwing handhavingsverzoek d.m.v. usb-stick met beeldmateriaal.
Samenvatting (Bron)Appellante heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen een aantal eendenhouderijen, eendenladers en een vervoerder. Appellante heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de betreffende eendenhouderijen, eendenladers en vervoerder zich schuldig maken aan overtredingen van de Verordening doden van dieren, de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft appellante een usb-stick met beeldmateriaal van de overtredingen aan verweerder overgelegd. Verweerder heeft het handhavingsverzoek gedeeltelijk toegewezen door handhavend op te treden tegen één van de medewerkers en hem een geldboete op te leggen. Voor het overige heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen en volstaan met het opleggen van schriftelijke waarschuwingen. Verweerder heeft de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Het College is van oordeel dat de Transportverordening ook van toepassing is op het vangen van kuikens om ze vervolgens te kunnen vervoeren naar een slachthuis. Het College constateert dat verweerder bij de beoordeling van het handhavingsverzoek in het primaire besluit voorop heeft gesteld dat inspecteurs en een dierenarts van de NVWA de door appellante overgelegde beelden hebben beoordeeld en daarbij de constateringen hebben gedaan, die vervolgens in dit besluit worden weergegeven. In het besluit ontbreekt een deugdelijke en controleerbare vaststelling door verweerder van de relevante feiten en omstandigheden, die hij ten grondslag heeft gelegd aan het besluit. Onduidelijk is op grond van welke, aan het beeldmateriaal ontleende, waarnemingen of vastgestelde feiten en omstandigheden verweerder ten aanzien van elk van de betrokken bedrijven per locatie heeft vastgesteld dat bedoelde overtredingen al dan niet zijn begaan. Verweerder gaat er bovendien vanuit dat geen sprake is van ernstig lijden, terwijl gelet op de beelden niet op voorhand valt uit te sluiten dat daarvan wel sprake zou kunnen zijn. Verweerder heeft de geconstateerde overtredingen getoetst aan het interventiebeleid van de NVWA ten einde te bepalen of de vastgestelde overtredingen tot een sanctie moeten leiden en zo ja welke dan. Gelet op de genoemde gebreken ten aanzien van de vaststelling van de feiten en de beantwoording van de vraag of op grond van de feiten sprake is van de door appellante in haar handhavingsverzoek genoemde overtredingen, kan het standpunt van verweerder dat overeenkomstig het interventiebeleid voor de vastgestelde overtredingen schriftelijke waarschuwingen zijn opgelegd en het handhavingsverzoek in zoverre dus niet voor toewijzing in aanmerking komt, niet worden gedragen door de hieraan ten grondslag gelegde motivering. Dit levert een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek op. Het College verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Artikel 3, 4 en 6 van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden Artikel 2, 3, 8 en Bijlage 1, hoofdstuk III, paragraaf 1.8 van de Verordening (EG) Nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 Artikel 1.3, 2.1, 2.2, 2.10 en 6.2 van de Wet dieren Artikel 1.3, 1.7 en 1.12 van het Besluit houders van dieren Artikel 4.8 en 5.8 van de Regeling houders van dieren.
AnnotatorB. Arentz
Artikel aanvragenVia Praktizijn
UitspraakECLI:NL:CBB:2021:1044