ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1754 Raad van Discipline Amsterdam 10-347A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1754
Datum uitspraak: 21-06-2011
Datum publicatie: 21-06-2011
Zaaknummer(s): 10-347A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klacht over eigen advocaat, die in een vreemdelingenzaak op basis van de piketregeling tegen de wil van cliënt bijstand zou hebben geboden. Verzet ongegrond.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 21 juni 2011

in de zaak 10-347A

__________________________________________________________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

klager

tegen:

De heer mr.

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 22 september 2010, door de raad ontvangen op 23 september 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 21 oktober 2010 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op dezelfde dag is verzonden aan klager.

1.3 Bij ongedateerde brief, die op 2 november 2010 is ontvangen door de raad voor de kinderbescherming te Amsterdam, vervolgens via de rechtbank te Amsterdam en de Amsterdamse orde van advocaten is doorgezonden en op 12 november 2010 is ontvangen door de raad, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 12 april 2011 in aanwezigheid van verweerder. Klager is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van:

- de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst is gegeven;

- het verzet van klager bij ongedateerde brief, langs bovengenoemde weg op 12 november 2010 bij de raad binnengekomen;

- de brief van verweerder aan het Bureau Capaciteitsbenutting en Logistiek van 2 maart 2011 met het daarop aangetekende antwoord van het Bureau.

2. Klacht/verzet

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld omdat hij tegen de kennelijke wil van klager en zonder diens uitdrukkelijke machtiging beroep bij de rechtbank heeft ingesteld tegen de beschikking tot inbewaringstelling van klager en vervolgens ter zitting is verschenen.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de (plaatsvervangend) voorzitter ten onrechte en op onjuiste gronden de klacht ongegrond heeft verklaard. In het bijzonder stelt klager dat verweerder hem schade heeft berokkend doordat klager juist door het (door klager niet gewenste) handelen van verweerder (langer) in bewaring zou zijn blijven zitten.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2 Klager is op 24 juni 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld. Verweerder heeft klager bezocht als piketadvocaat. Bij die gelegenheid heeft klager aan verweerder te kennen gegeven zijn bijstand niet te wensen. Verweerder heeft klager vervolgens toch enige voorlichting gegeven over klagers juridische situatie en hij heeft klager gemeld dat hij beroep zou instellen tegen de bewaringsmaatregel, hetgeen verweerder vervolgens ook heeft gedaan.

3.3 Het beroep tegen de bewaringsmaatregel is vervolgens op 5 juli 2010 door de rechtbank te Utrecht behandeld ter zitting. Bij aanvang daarvan heeft klager de rechter medegedeeld dat hij niet wilde dat verweerder als zijn advocaat zou optreden. Het beroep tegen de bewaringsmaatregel is ongegrond verklaard bij beslissing van 12 juli 2010. Ter zitting van de raad heeft verweerder een schriftelijk stuk overgelegd waaruit blijkt dat klager op 3 februari 2011 het land is uitgezet.

4. Beoordeling

4.1 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzet overweegt de raad als volgt. Art. 46h Advocatenwet bepaalt dat een klager binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift daarvan in verzet kan komen tegen een beslissing waarin de voorzitter een klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard. In het onderhavige geval is het verzetschrift binnen die termijn door klager verzonden en is het ook ontvangen, echter niet door de raad maar door de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam. In de adressering van het verzetschrift door klager ontbreekt weliswaar het postbusnummer, maar uit de adressering blijkt wel dat het verzetschrift aan de raad is gericht. De raad acht het feit dat het verzetschrift niet meteen bij de juiste 'raad' is aangekomen daarom niet aan klager toe  te rekenen en zal de datum waarop het verzetschrift bij de Raad voor de Kinder¬bescherming is aangekomen dan ook als datum van indiening hanteren. Nu die peildatum valt binnen de in art. 46h Advocatenwet genoemde termijn is het verzet dan ook ontvankelijk.

4.2 Ten aanzien van de inhoud van het verzet overweegt de raad als volgt. De inhoud van het verzetschrift behelst enerzijds een herhaling van hetgeen reeds in het klachtdossier aan de orde komt.

4.3 Anderzijds heeft klager in zijn verzetschrift nog gesteld dat indien verweerder geen beroep tegen de aan klager opgelegde bewaringsmaatregel had ingesteld, klager maximaal 42 dagen had vastgezeten en dan in vrijheid zou zijn gesteld. Verweerder heeft ter zitting van de raad inzichtelijk gemaakt waarom klagers theorie niet juist is en dat een advocaat wel kan bijdragen aan het bespoedigen van een uitspraak en dat diens betrokkenheid de kansen van de vreemdeling om vrij te komen niet ten nadele beïnvloedt op de wijze zoals klager heeft uiteengezet. De raad volgt klager dan ook niet in zijn redenering dat het handelen van verweerder de kansen van klager om eerder vrij te komen heeft belet of nadelig heeft beïnvloed.

4.4 Voor het overige leiden de inhoud van het verzetschrift noch de overige stukken van het klachtdossier tot vaststelling van andere feiten, beschouwingen of gevolgtrekkingen dan die in de beslissing van de (plaats¬vervangend) voorzitter. Evenmin zijn er aanknopingspunten die zouden nopen tot verder onderzoek naar de feiten.

4.5 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet kunnen slagen en dat de (plaatsvervangend) voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

4.6 Het verzet is dan ook ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, A. Gerritsen-Bosselaar, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, leden, met bijstand van mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2011.

voorzitter             griffier

Deze beslissing is in afschrift op 21 juni 2011 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.