ECLI:NL:TADRAMS:2017:53 Raad van Discipline Amsterdam 16-1003/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:53
Datum uitspraak: 06-03-2017
Datum publicatie: 13-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1003/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerster stond het minderjarige kind van klaagster bij. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door de kinderen van klaagster zonder haar medeweten en toestemming naar een bijeenkomst met een kinderrechter te brengen. Berisping en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 maart 2017

in de zaak 16-1003/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 april 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 27 oktober 2016 met kenmerk td/md/16-147, door de raad ontvangen op 28 oktober 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 januari 2017 in aanwezigheid van klaagster met haar gemachtigde en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 29, alsmede de namens klaagster op 17 januari 2017 nagezonden stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is in 2010 van haar ex-echtgenoot gescheiden. De relatie tussen de ex-echtelieden is sindsdien zeer moeizaam. Klaagster heeft het eenhoofdig gezag over haar twee kinderen, geboren in januari 2003 en mei 2006.

2.2 De oudste zoon van klaagster heeft verweerster benaderd met het verzoek om hem bij te staan als advocaat.

2.3 Verweerster heeft ten aanzien van de oudste zoon het gezagsregister geraadpleegd. In het register stond geen bijzondere aantekening ten aanzien van het gezag.

2.4 De zoon heeft op advies van verweerster een kindbrief aan de rechtbank te Breda gestuurd. Naar aanleiding van deze brief heeft de kinderrechter beide kinderen uitgenodigd voor een gesprek op de rechtbank op 22 februari 2016.

2.5 Verweerster heeft contact opgenomen met de basisschool van de kinderen. Verweerster heeft beide kinderen op 22 februari 2016 met de auto van school naar de rechtbank gebracht.

2.6 Op of omstreeks 29 februari 2016 heeft klaagster van de directeur van de school vernomen dat de kinderen op 22 februari 2016 van school zijn opgehaald door een advocaat en naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda zijn gebracht. De school heeft vervolgens een melding gedaan bij Veilig Thuis.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij zich zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad;

b) zij op geen enkele wijze onafhankelijk is opgetreden met betrekking tot de minderjarige kinderen van klaagster;

c) zij haar cliënten onzorgvuldig heeft behandeld;

d) zij haar geheimhouding heeft geschonden;

e) zij zowel de belangen van de kinderen als van de ex-echtgenoot heeft behartigd, zodat een belangenconflict is ontstaan;

f) zij heeft nagelaten de kinderen van klaagster op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dit ook niet vastgelegd heeft;

g) zij heeft nagelaten de kinderen van klaagster te adviseren een andere advocaat in de arm te nemen;

h) zij verzuimd heeft financiële consequenties van de werkzaamheden te bespreken en vast te leggen;

i) zij nooit duidelijk is geweest over de hoedanigheid waarin zij is opgetreden;

j) zij onjuiste informatie heeft verstrekt aan de directie van de basisschool en de rechtbank voor wat betreft het gezag van de kinderen, en heeft nagelaten hierin zorgvuldig te opereren en klaagster te informeren;

k) zij feitelijk strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in strijd met het gezagsrecht de kinderen te onttrekken aan het gezag door de kinderen van de basisschool op te halen en over te brengen naar de rechtbank.

4 BEOORDELING

4.1 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. In dit verband dient om te beginnen vastgesteld te worden of klaagster uit eigen naam over verweerster klaagt of dat zij als gezagsdrager namens haar minderjarige kind(eren) over verweerster klaagt. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is gesteld, blijkt niet van de laatste situatie zodat van de eerste situatie wordt uitgegaan.

Ad klachtonderdelen c), d), f) en h)

4.2 Nu deze klachtonderdelen zien op de dienstverlening van verweerster aan de oudste zoon van klaagster, lenen zij zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Klaagster stelt dat verweerster haar werkzaamheden niet schriftelijk aan haar cliënt heeft bevestigd en belangrijke informatie, feiten en afspraken niet schriftelijk zijn vastgelegd (waaronder de financiële consequenties van haar werkzaamheden). Ook zou verweerster in strijd met haar geheimhoudingsverplichting de zaak met de ex-echtgenoot hebben besproken.

4.4 In aansluiting op hetgeen onder 4.1 is geoordeeld, heeft klaagster onvoldoende belang bij deze klachtonderdelen. Alleen de cliënt van verweerster, te weten  de oudste zoon van klaagster, kan over de dienstverlening van verweerster klagen. Ten overvloede geldt dat niet is komen vast te staan dat verweerster geen dossier heeft opgebouwd en zij belangrijke informatie niet met haar cliënt zou hebben gedeeld, noch dat verweerster de zaak met de ex-echtgenoot zou hebben besproken.

4.5 Gezien het voorgaande acht de raad klaagster ten aanzien van klachtonderdelen c), d), f) en h) niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdelen b) en e)

4.6 Nu klachtonderdelen b) en e) zien op het verwijt dat verweerster (persoonlijk) contact zou hebben onderhouden met de ex-echtgenoot, lenen deze klachtonderdelen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.7 Klaagster stelt dat verweerster niet als onafhankelijk advocaat is opgetreden door eerder contacten met de ex-echtgenoot te onderhouden. Volgens klaagster onderhield verweerster met regelmaat contact met de ex-echtgenoot, ook privé. Ook zou verweerster betrokken zijn bij de totstandkoming van de kindbrief van de oudste zoon van verweerster aan de kinderrechter.

4.8 Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, is niet komen vast te staan dat verweerster op enig moment contact heeft gehad met de ex-echtgenoot. Om die reden is er geen sprake van enig belangenconflict. Evenmin is komen vast te staan dat verweerster op enige andere wijze niet als onafhankelijk advocaat is opgetreden. De raad verklaart klachtonderdelen b) en e) derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.9 De raad ziet niet in hoe de klacht dat verweerster heeft nagelaten de kinderen van klaagster te adviseren een andere advocaat in de arm te nemen in deze kwestie tuchtrechtelijk verwijtbaar zou kunnen worden geacht. Klachtonderdeel g) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdelen a), i), j) en k)

4.10 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op het feit dat verweerster de kinderen van school heeft opgehaald en naar de rechtbank heeft vervoerd.

4.11 De raad is van oordeel dat klaagster terecht zeer geschokt en ontdaan is over het feit dat verweerster zonder dat klaagster hiervan op de hoogte was haar kinderen van school heeft meegenomen. Verweerster stelt dat zij ten aanzien van de oudste zoon van klaagster het gezagsregister heeft geraadpleegd  en dat het register geen bijzonderheden vermeldde. Op basis van deze informatie en de mededelingen van de oudste zoon is zij ervan uitgegaan dat er sprake was van gezamenlijk gezag van de ouders van haar cliënt. Nadat zij via de directeur van de school vervolgens nog had vernomen dat de ex-echtgenoot haar toestemming had verleend om de kinderen mee te nemen, heeft zij beide kinderen naar de rechtbank gebracht.

4.12 Verweerster had op basis van het door haar gedane onderzoek niet mogen handelen zoals zij heeft gehandeld. Zelfs als er, zoals verweerster veronderstelde, sprake zou zijn geweest van gezamenlijk gezag, had zij de toestemming nodig van beide ouders om de kinderen mee te nemen. Daar komt bij dat zij van de vader slechts via de school had vernomen dat hij toestemming gaf. De raad is van oordeel dat verweerster naïef is geweest en zich voor het karretje van de ex-echtgenoot heeft laten spannen. In haar wens om de oudste zoon te helpen, heeft zij nagelaten professionele distantie te betrachten en zorgvuldig te opereren.

4.13 De raad is dan ook van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in strijd met het gezagsrecht de kinderen te onttrekken aan het gezag door de kinderen van de basisschool op te halen en over te brengen naar de rechtbank.

4.14 In het licht van het voorgaande acht de raad klachtonderdelen a), i), j) en k) gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerster heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. De raad neemt als verzachtende omstandigheden de houding van verweerster ter zitting en haar gebrek aan ervaring mee. Gelet op de aard en de ernst van de gegronde klachtonderdelen acht de raad desondanks de maatregel van een berisping passend en geboden.

6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

6.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

6.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen c, d, f en h niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdelen a), i), j) en k) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b, e), en g) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. H.B. de Regt, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2017.