ECLI:NL:TADRAMS:2018:130 Raad van Discipline Amsterdam 17-933/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:130
Datum uitspraak: 19-06-2018
Datum publicatie: 26-06-2018
Zaaknummer(s): 17-933/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over deken. Deken dient in beginsel een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. In onderhavig geval is evenwel in het geheel geen onderzoek verricht, nu de deken klager heeft bericht de klacht niet in behandeling te nemen, onder de overweging dat klager met betrekking tot hetzelfde feitencomplex reeds eerder klachten had ingediend over dezelfde verweerders waarover reeds onherroepelijk was beslist (ne bis in idem). Hoewel deze omstandigheid aanleiding kan zijn om het onderzoek door de deken in omvang te beperken, kan dit naar het oordeel van de raad op zichzelf geen aanleiding zijn om de klacht in zijn geheel buiten behandeling te laten. Van bijkomende omstandigheden die voor het buiten behandeling laten van de klacht een rechtvaardiging zouden kunnen vormen is niet gebleken. Klacht gegrond, gelet op specifieke omstandigheden geen maatregel opgelegd.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 juni 2018

in de zaak 17-933/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het    arrondissement Limburg

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 6 december 2015 heeft klager bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch een klacht ingediend over verweerder. Bij beslissing van 11 januari 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek naar de deken van de Orde van advocaten in het Arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) verwezen.

1.2 Bij brief aan de raad van 9 november 2017 met kenmerk 4016-0022, door de raad ontvangen op 10 november 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 mei 2018 in aanwezigheid van klager. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de e-mail met bijlagen van klager aan de raad van 2 mei 2018;

- de pleitnotitie die klager ter zitting heeft overgelegd.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 13 november 2003 heeft klager mr. X en de maatschap waarvan mr. X deel uitmaakte (hierna: maatschap X) aansprakelijk gesteld.

2.2 Klager heeft zich in 2012 beklaagd over mr. X en maatschap X. De Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft klager bij beslissing van 27 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht, welke beslissing op 25 augustus 2014 door het Hof van Discipline is bekrachtigd.

2.3 Op 27 augustus 2014 heeft klager verweerder gevraagd maatregelen te treffen tegen maatschap X omdat maatschap X de aansprakelijkstelling van november 2003 had laten versloffen. Klager heeft verweerder verzocht de zaak opnieuw ter kennis van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch te brengen, aan welk verzoek verweerder in december 2014 tegemoet is gekomen. De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft de klacht bij beslissing van 5 januari 2016 als niet-ontvankelijk afgewezen. Verweerder heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. Bij beslissing van 19 oktober 2015 is het verzet ongegrond verklaard.

2.4 Bij e-mail van 25 november 2015 heeft klager zich er opnieuw over beklaagd dat maatschap X de aansprakelijkstelling van klager van 13 november 2003 heeft laten versloffen en ook nog eens een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden waarmee het kantoor het aanzien van de advocatuur ernstige schade heeft berokkend. 

2.5 Bij brief van 2 december 2015 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“Bij e-mailbericht van 25 november 2015 dient u andermaal een klacht in tegen [maatschap X]. Uit een eerder e-mailbericht d.d. 16 november 2015 aangehecht aan het e-mailbericht van 25 november 2015 met bijlagen wordt duidelijk dat het wederom gaat om [mr. X] wie u onrechtmatig handelen verwijt in een echtscheidingszaak die [mr. X] in de jaren ’80 heeft behandeld. (…)

U heeft reeds eerder klachten ingediend over [mr.X]/[maatschap X] die in hoogste tuchtrechtelijke instantie zijn behandeld en beslist door het Hof van Discipline.

Aangezien het ne bis in idem-beginsel verbiedt dat een rechter zich over hetzelfde feitencomplex en verwijten tweemaal buigt zal uw e-mailbericht van 25 november 2015 (…) inhoudende een klacht over een vermeend onrechtmatig handelen van [mr. X] niet in behandeling worden genomen.

Verdere correspondentie aangaande dezelfde klacht zal dan ook niet meer worden behandeld en zo nodig aan u worden geretourneerd.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij aan klager heeft bericht dat klager meer dan eens dezelfde klacht heeft ingediend waarover inmiddels meerdere malen is beslist op welke grond verweerder de klacht zoals is neergelegd in de brief van 27 november 2015 niet meer in behandeling heeft genomen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat, aangezien de klacht uitsluitend betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.

5.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Naar de kern samengevat dient de deken: a. een onderzoek in te stellen; b. steeds te trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad van discipline te brengen.

5.3 Klager verwijt verweerder dat hij aan klager heeft bericht dat klager meer dan eens dezelfde klacht heeft ingediend waarover inmiddels meerdere malen is beslist op welke grond verweerder de klacht zoals is neergelegd in de brief van 27 november 2015 niet meer in behandeling heeft genomen.

5.4 Verweerder erkent dat hij zich op het standpunt heeft gesteld de klacht verder niet in behandeling te nemen, hetgeen hij klager per e-mail van 2 december 2015 (zie hiervoor onder paragraaf 2.5) heeft laten weten. Verweerder stelt dat, wanneer meermalen door de tuchtrechter bij gewijsde over een gelijkluidende klacht is beslist, het ne bis in idem-beginsel zich ertegen verzet dat een dergelijke klacht opnieuw in behandeling zou dienen te worden genomen. Een en ander laat onverlet dat verweerder bereid is de klacht van klager alsnog door te sturen aan de raad van discipline, als klager het griffierecht heeft voldaan.

5.5 De raad overweegt als volgt. Zoals hiervoor onder paragraaf 5.2 weergegeven dient de deken in beginsel een onderzoek in te stellen naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. In onderhavig geval is evenwel in het geheel geen onderzoek verricht, nu de deken klager heeft bericht de klacht niet in behandeling te nemen, onder de overweging dat klager met betrekking tot hetzelfde feitencomplex reeds eerder klachten had ingediend over dezelfde verweerders waarover reeds onherroepelijk was beslist (ne bis in idem). Hoewel deze omstandigheid aanleiding kan zijn om het onderzoek door de deken in omvang te beperken, kan dit naar het oordeel van de raad op zichzelf geen aanleiding zijn om de klacht in zijn geheel buiten behandeling te laten. Van bijkomende omstandigheden die voor het buiten behandeling laten van de klacht een rechtvaardiging zouden kunnen vormen is niet gebleken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad alle omstandigheden van de zaak mee, waaronder het feit dat de klachtzaak van klager inmiddels ter kennis is gebracht van de raad van discipline, zodat niet is gebleken dat klager door het nalaten van verweerder in zijn belangen is geschaad.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. G. Kaaij en P. van Lingen, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 19 juni 2018 verzonden.