ECLI:NL:TADRSGR:2009:YA0480 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3244/09.76

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2009:YA0480
Datum uitspraak: 14-12-2009
Datum publicatie: 15-04-2010
Zaaknummer(s): R. 3244/09.76
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een advocaat mag niet optreden tegen zijn voormalige cliënt. In casu geen sprake van een uitzondering ex gedragsregel 7 lid 5.

PROCEDUREVERLOOP

1.1             Bij (fax)brief van 21 januari 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de Deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Middelburg.

Het dossier is door de Raad ontvangen op 18 mei 2009.

1.2             De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage hebben gelegen.

1.3             De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 12 oktober 2009.

Ter zitting zijn klaagster en verweerder verschenen. Klaagster werd ter zitting vergezeld door haar echtgenoot.

FEITEN

2.1             Klaagster heeft zich op 18 december 2006 tot verweerder gewend naar aanleiding van de beëindiging van haar relatie met haar vorige partner en de (financiële) gevolgen daarvan.

2.2             De voormalig partner van klaagster heeft klaagster bij dagvaarding van 31 december 2008 in rechte betrokken en de rechtbank verzocht klaagster te veroordelen om aan hem te voldoen een bedrag van € 6.759,73 te vermeerderen met wettelijke rente. De procedure betrof de terugbetaling van een geldlening aan een derde.

2.3             Verweerder stond de voormalig partner van klaagster in deze procedure bij.

2.4             Bij brief van 27 januari 2009 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Middelburg verweerder in overweging gegeven de behandeling van de zaak over te dragen aan een andere advocaat.

2.5             Bij (fax)brief van 18 maart 2009 heeft verweerder de Deken laten weten van mening te zijn dat hij zich niet aan de zaak hoefde te onttrekken en de belangen van de voormalig partner van klaagster kon blijven behartigen.

2.6             Verweerder heeft zich op enig moment aan de zaak onttrokken vanwege het feit dat zijn cliënt zijn declaratie(s) niet voldeed.

KLACHT

3.                 Klaagster verwijt verweerder dat hij in rechte heeft opgetreden voor haar voormalig partner, terwijl verweerder in een eerder stadium met haar en haar huidige echtgenoot een inhoudelijke bespreking op diens kantoor heeft gehad over onderwerpen, welke later onderwerpen van geschil vormden in de door verweerder aanhangig gemaakte procedure.

VERWEER

4.                 Verweerder heeft gesteld dat op 18 december 2006 een korte bespreking heeft plaatsgevonden tussen hem en klaagster en dat in die bespreking alleen is gesproken over de mogelijke gevolgen omtrent het hoofdelijk verbonden zijn aan de hypothecaire geldlening terwijl klaagster geen mede-eigenaar was van de betreffende woning. Verweerder heeft gesteld dat er geen andere onderwerpen tijdens dit onderhoud aan de orde zijn gekomen. Voorts heeft verweerder gesteld dat klaagster nooit zijn cliënte is geweest en dat verweerder nooit over informatie heeft beschikt, waarmee hij in de latere procedure voor de voormalige partner van klaagster voordeel mee heeft kunnen doen.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.         Vooropgesteld wordt dat de gedragsregels het een advocaat niet toestaan tegen een voormalig cliënt op te treden. Deze regel c.q. dat verbod is ook van kracht indien geen cliënt – advocaat relatie tot stand is gekomen, maar de advocaat via een kennismakingsgesprek wetenschap heeft gekregen van de inhoudelijke kwestie. Die situatie doet zich in dit geval voor. Klaagster heeft gesteld dat in het onderhavige geval de vordering van haar voormalig partner dezelfde kwestie betreft als de vraag omtrent de afwikkeling van de hypotheek nu beide gaan over de gevolgen van de beëindiging van de samenleving tussen partijen. De Raad is van oordeel dat verweerder een oneigenlijk onderscheid heeft gemaakt tussen de twee kwesties die beide verband houden met de gevolgen van de beëindiging van de samenleving. De Raad is van oordeel dat het door verweerder in casu gemaakte onderscheid niet valt onder de in gedragsregel 7 lid 5 opgenomen uitzonderingen. Het is immers voor een rechtzoekende, die zich wendt tot een advocaat in verband met de beëindiging van een samenleving, niet goed mogelijk een onderscheid te maken. De Raad acht de klacht derhalve gegrond.

MAATREGEL

6.         Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en het feit dat verweerder heeft gemeend het advies van de deken te moeten passeren om zich uit de zaak terug te trekken, acht de Raad het passend en geboden de maatregel van een enkele waarschuwing op te leggen. 

BESLISSING

7.         De Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage:

                        -          verklaart de klacht gegrond en legt terzake aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. W.P. Brussaard, mr. P.S. Kamminga, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2009.

griffier                                                                                                           voorzitter

Van deze beslissing kan met inachtneming van art. 56 Advocatenwet binnen dertig dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van deze termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiter­lijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffie van het Hof van Discipline.

U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort.

Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.              Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.              Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren, na daartoe voorafgaand gemaakte afspraak.

c.              Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie: het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.