ECLI:NL:TADRSGR:2018:132 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-637/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:132
Datum uitspraak: 25-06-2018
Datum publicatie: 26-06-2018
Zaaknummer(s): 17-637/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij de werkgever van klager – een universiteit – bij brief van 8 september 2016 heeft aangeschreven om zich te beklagen over het optreden van klager als gemachtigde in een kantonprocedure. Volgens klager is verweerder met die brief over de schreef gegaan door daarin evident valse beschuldigingen aan het adres van klager op te nemen, namelijk: dat klager zich voordeed als advocaat, die bovendien mogelijk handelde uit naam van de universiteit. De raad is van oordeel dat er onvoldoende grond was voor de beschuldiging dat klager zich (ten onrechte) zou voordoen als advocaat. Uit de toon en inhoud van de brief van 8 september 2016 leidt de raad af dat het voornaamste doel van verweerder kennelijk was om (de reputatie van) klager te schaden. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 25 juni 2018

in de zaak 17-637/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 augustus 2017 met kenmerk K168 2017 dk/sh, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 april 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken (inclusief bijlagen).

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is c.q. was als docent werkzaam bij een universiteit. Daarnaast behartigt c.q. behartigde hij de belangen van personen in kantonzaken. In één kantonzaak waarin klager als gemachtigde optrad, was verweerder de advocaat van de wederpartij. In het kader van die procedure is op enig moment onenigheid ontstaan tussen klager en verweerder. 

2.2    Bij brief van 8 september 2016 heeft verweerder de werkgever van klager, het College van Bestuur van de universiteit, als volgt bericht:

“(…) 6. Raadpleging van de website van de Nederlandse Orde van Advocaten laat weten dat [klager] niet ingeschreven is als advocaat en evenmin ooit ingeschreven is geweest.

7. [Klager] staat niet ingeschreven bij de Orde, en ook de griffie van de rechtbank (…) heeft hem niet op het tableau. Hij is ook, voor zover wij dat kunnen nagaan, niet verbonden aan een advocatenkantoor of anderszins werkzaam in de advocatuur. (…)

12. Personen die zich ten onrechte voordoen en uitgeven als advocaat zijn strafbaar krachtens artikel 196 en 435  van het Wetboek van Strafrecht. (…)

18. Bovendien handelt [klager] onrechtmatig jegens ondergetekende althans, in correspondentie wordt door het uitsluitend gebruik van het emailadres van [de universiteit], met een emailhandtekening waarbij geen functie staat aangegeven, de indruk gewekt dat [klager] (als advocaat) handelt in naam van [de universiteit]. (…)

20. Hierdoor verzoeken wij u, en voor zover nodig sommeren wij u, de handelwijze van [klager] onmiddellijk te doen staken, en ten behoeve van de aanhangige hoger beroep procedure (…) (als in te brengen productie) – binnen 14 dagen na heden – een schriftelijke verklaring af te geven dat [klager] in de correspondentie met betrekking tot [de kantonzaak], op eigen titel en strikt persoonlijk heeft gehandeld.

21. Indien u niet aan ons verzoek[…] voldoet, voelen wij ons genoodzaakt rechtsmaatregelen te nemen waaronder doch niet uitsluitend het indienen van een WOB verzoek bij u om duidelijkheid te krijgen op welke wijze de universiteit controle uitvoert op ongeoorloofde nevenactiviteiten van medewerkers en de sanctionering daarvan. Tot slot zullen wij dan ook een melding doen bij de Nederlandse Orde van Advocaten aangezien [klager] zich (aantoonbaar) op zodanige wijze profileert (…) dat de indruk ontstaat van een advocaat die ook verbonden is aan [de universiteit] (…).

Wij vertrouwen er echter op dat het niet zo ver zal moeten komen en u, althans het College van Bestuur uit eigen beweging aan onze verzoeken zal voldoen. (…)”

2.3    Bij brief van 19 september 2016 heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de universiteit verweerder bericht dat het hoofd van het departement Rechtsgeleerdheid met klager had gesproken over de brief van verweerder van 8 september 2016. De voorzitter van het College van Bestuur heeft verweerder in deze brief voorts bevestigd dat klager op eigen, persoonlijke, titel handelde in de correspondentie met betrekking tot de hierboven bedoelde kantonzaak. Tot slot heeft de voorzitter verweerder bericht dat aan klager was meegedeeld dat hij dient af te zien van het gebruik van het e-mailaccount van de universiteit.

2.4    Bij brief van 28 december 2016 heeft klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de werkgever van klager – de universiteit – bij brief van 8 september 2016 heeft aangeschreven om zich te beklagen over het optreden van klager als gemachtigde in een kantonprocedure. Volgens klager is verweerder met die brief over de schreef gegaan door daarin evident valse beschuldigingen aan het adres van klager op te nemen, namelijk: dat klager zich voordeed als advocaat, die bovendien mogelijk handelde uit naam van de universiteit.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Hij heeft onder meer aangevoerd dat het niet zijn intentie was om bij de universiteit te klagen over klager, maar om iedere vorm van twijfel weg te nemen over de vraag of de door klager ingenomen stellingen afkomstig waren van de universiteit.

4.2    Op het verweer zal voor het overige – waar nodig – worden ingegaan bij de beoordeling van de klacht.

5    BEOORDELING

5.1    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door in zijn brief van 8 september 2016 aan het College van Bestuur van de universiteit te schrijven dat klager zich (ten onrechte) zou voordoen als advocaat. Hoewel het gebruik van het e-mailadres van de universiteit door klager in het kader van de kantonzaak vragen kon oproepen, waren er voor verweerder andere – minder vergaande – manieren om zich ervan te vergewissen of klager zijn brieven al dan niet (mede) uit naam van de universiteit schreef. Door het verzenden van de sommatiebrief van 8 september 2016 heeft verweerder een tuchtrechtelijk relevante grens overschreden. Evenals de deken is de raad van oordeel dat er onvoldoende grond was voor de beschuldiging dat klager zich (ten onrechte) zou voordoen als advocaat. Uit de toon en inhoud van de brief van 8 september 2016 leidt de raad af dat het voornaamste doel van verweerder kennelijk was om (de reputatie van) klager te schaden. Dat betaamt een behoorlijk advocaat niet.

5.2    De klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend, en mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van

€ 50,- aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager;

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2018.