ECLI:NL:TADRSHE:2018:169 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 18-291/DB/ZWB 18-292/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:169
Datum uitspraak: 05-11-2018
Datum publicatie: 21-11-2018
Zaaknummer(s):
  • 18-291/DB/ZWB
  • 18-292/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Voor zover verweerster in haar brief het standpunt van haar cliënte verwoordt, is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerster verwoordt namelijk slechts het gevoelen van haar cliënte en dat is haar, ook in scherpe bewoordingen, toegestaan. Voor zover verweerster echter aangeeft dat het belachelijk is dat door klager sub 2 een bepaalde stelling wordt ingenomen, neemt verweerster onvoldoende professionele afstand en heeft zij zich wel onnodig grievend uitgelaten. Verzending van de brief aan de gemeenteraad niet klachtwaardig, aangezien de gemeenteraad als toezichthoudend orgaan een rol vervult en de cliënte van verweerster dus belang had bij het informeren van de gemeenteraad. Klacht deels gegrond, waarschuwing.    

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 5 november 2018

in de zaken 18-291/DB/ZWB en 18-292/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 4 juli 2017 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij brief aan de raad van 19 april 2018, met kenmerk K170-79 , door de raad ontvangen op 20 april 2018 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 september 2018 in aanwezigheid van klagers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. B., en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken, met de daarbij behorende bijlagen, van de nagekomen brief van de gemachtigde van verweerster van 10 september 2018, met bijlagen, en van de nagekomen brief van de gemachtigde van verweerster van 19 september 2018, eveneens met bijlage.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerster treedt op als advocaat van een wederpartij van klagers. Op 23 juni 2017 heeft zij een brief aan klager sub 2 gestuurd, waarin zij zich bijzonder kritisch heeft uitgelaten over het handelen van klager sub 2 en waarin zij onder andere de volgende opmerkingen maakt:

“U bent teamleider van de afdeling Beheer en Realisatie. Diverse werken evaluerend, blijkt, dat er enkele aannemers zijn met wie u kunt lezen en schrijven. Cliënte noemt [x] en [y]. Indien echter door middel van een aanbesteding een “vreemde aannemer” dient te worden gecontracteerd en deze werkt niet exact op dezelfde wijze als u gewend bent van de gewenste aannemers, dan zorgt u ervoor dat deze aannemers nooit meer willen en zullen inschrijven op een aanbesteding van de Gemeente Etten-Leur.”

“Cliënte kan slechts bedenken dat de redenen, dat u altijd kiest voor de laagste prijs, zijn a) omdat u dan de ‘verdeel en heers’ praktijk kunt toepassen.”

“Cliënte verbaast zich ten zeerste over dit laatste. U zet aanbestedingen uit, die eigenlijk niet door de gemeente betaald kunnen worden. U gaat voor grote sommen niet over tot betaling, doet de aannemers tekort, laat de gemeente denken dat dit ‘meevallers’ zijn, en na juridische procedures en verkiezingen zal blijken dat dit toch tegenvallers zijn, maar dan is – naar u waarschijnlijk hoopt – de aandacht voor deze projecten inmiddels verslapt. Deze handelswijze is onbehoorlijk.”

“Aldus een evaluatie van cliënte. U zult dit bovenstaande – zoals u ook doet in de procedure met de andere aannemers – wel wederom afdoen als ‘onaangetoonde complottheorieën’, maar inmiddels is er veel meer bewijs en bovenstaande kan worden aangetoond. Deze stelselmatige gedragslijn wordt door steeds meer aannemers bevestigd.” 

“Cliënte neemt de verantwoording voor haar werk in tegenstelling tot u. Op diverse punten moet er hersteld worden, maar vanzelfsprekend niet in de extreme mate die u heeft aangegeven in een onuitputtelijke tsunami aan foto’s en punten in een warrige, onoverzichtelijke lijst.”

“Uw wijze van reageren is onprofessioneel te noemen en cliënte begrijpt niet waar u het lef vandaal haalt om zo te reageren.”

“Het blijft belachelijk dat u stelt dat u niet in het bezit bent van administratieve gegevens en revisies, certificaten. Cliënte blijft hierom verbaasd.”

“Alleen de door de gemeente akkoord bevonden (delen van) declaraties mogen door de gemeente zelf worden opgenomen in de termijnstaten. Dit alles is totaal onbehoorlijk en niet integer gedrag.”

2.2          Een afschrift van de hiervoor bedoelde brief aan klager sub 2 heeft verweerster eveneens op 23 juni 2017 aan de gemeenteraad gestuurd, met de mededeling dat haar cliënte het noodzakelijk acht, gezien de juridische merites en een stelselmatige gedragslijn, dat ook de gemeenteraad van het handelen van klager sub 2 op de hoogte zou worden gebracht.

2.3          Klagers hebben zich vervolgens bij brief van 4 juli 2017 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in strijd heeft gehandeld met de ten tijde van de gedraging van toepassing zijnde gedragsregels 1, 9 lid 1, 10 lid 1, 30 en 31, nu zij:

1.    zich in twee brieven van 23 juni 2017 onnodig grievend heeft uitgelaten over klagers en

2.    beweringen heeft gedaan waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs had moeten kennen, waardoor de belangen van klagers onnodig zijn geschaad zonder redelijk doel.

4          VERWEER

4.1      Verweerster is van mening dat door haar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. In de eerste plaats voert verweerster aan dat klager sub 1 slechts een klacht heeft ingediend om klager sub 2 te beschermen. Volgens verweerster heeft klager sub 1 onvoldoende zelfstandig belang bij haar klacht en dient zij derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard. Verweerster wijst daarna op het feit dat zij als advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid heeft om de belangen van haar cliënte te behandelen op de wijze die haar goeddunkt. Verweerster is van mening dat zij niet onnodig grievend is geweest en dus is gebleven binnen de vrijheid die zij heeft. Verweerster wijst op de inleiding en de afsluiting van de door haar verzonden brief, waarin zij duidelijk heeft aangegeven het standpunt van haar cliënte te vertolken. Zo ook met de zinsnede “aldus een evaluatie van cliënte” waarmee zij het deel van haar brief waarin stevige kritiek wordt geuit, afsluit met een herbevestiging van het feit dat zij in het stuk tussen de aan- en afkondigingen het standpunt van haar cliënte heeft vertolkt. Verweerster heeft bovendien geen onjuistheden verwoord. Verweerster wijst op het feit dat stellingen betwistbaar kunnen zijn, maar dat betekent niet dat ze niet mogen worden ingenomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerster op diverse uitspraken in vergelijkbare gevallen gewezen om daarmee haar standpunt dat zij binnen de haar toekomende vrijheid is gebleven nader te onderbouwen.

4.2      Voor wat betreft het verzenden van de brief aan de gemeenteraad merkt verweerster op dat zij de brief in de openbaarheid heeft gebracht omdat de gemeenteraad een controlerend orgaan is en derhalve toezicht houdt op het functioneren van de bij de gemeente werkzame ambtenaren. Verweerster meent dan ook dat het schrijven van een dergelijke brief aan de gemeenteraad niet een ongeoorloofd middel is. Volgens verweerster was het juist een ultieme poging om een procedure te voorkomen.

5          BEOORDELING

5.1      Verweerster trad op als de advocaat van een wederpartij van klagers. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen, dit op de wijze die hem of haar passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot. Uiteraard dient een advocaat bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt ook rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van een derde, c.q. wederpartij. Tuchtrechtelijk is van belang of de advocaat: a) zich onnodig grievend heeft uitgelaten, b) feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kent of kan kennen, c) de belangen van de derde c.q. wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Met betrekking tot het gestelde onder b) moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht van klagers met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

Niet-ontvankelijkheid klager sub 1

5.2   Het meest verstrekkende verweer van verweerster is dat klager sub 1 niet- ontvankelijk moet worden verklaard in de klacht omdat zij geen eigen belang bij de klacht zou hebben, maar slechts klager sub 2 in bescherming zou willen nemen. De raad is van oordeel dat klager sub 1 wel degelijk een eigen belang bij de klacht heeft. In de brief van verweerster die ter discussie staat worden namelijk niet enkel opmerkingen over klager sub 2 gemaakt, maar eveneens over klager sub 1. Klager sub 1 wordt derhalve wel in een eigen belang getroffen en is dan ook ontvankelijk in de klacht.

Ad klachtonderdeel 1

5.3   Klagers verwijten verweerster dat zij zich onnodig grievend over hen heeft uitgelaten. Verweerster betwist dit en wijst op de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid. Uit de brief van 23 juni 2017 wordt duidelijk dat verweerster namens haar cliënte heeft gesproken. Verweerster geeft diverse keren expliciet aan dat zij namens haar cliënte spreekt en slechts de mening van haar cliënte verwoordt. Voor zover verweerster duidelijk namens  haar cliënte heeft gesproken, is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De raad is van oordeel dat de bewoordingen van verweerster scherp zijn, maar gelet op het feit dat een advocaat het gevoelen van haar cliënte mag verwoorden, zijn deze scherpe bewoordingen niet klachtwaardig. Dat verweerster de brief tevens in afschrift aan de gemeenteraad heeft gezonden, is naar het oordeel van de raad evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Allereerst merkt de raad op dat de gemeenteraad als hoogste orgaan deel uitmaakt van de gemeente tot wie de brief was gericht, en derhalve niet als een derde is te beschouwen. De advocaat komt verder grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behandelen op een wijze die hem of haar goeddunkt, zij het dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De gemeenteraad is een controlerend orgaan en heeft derhalve een wettelijke taak, die maakt dat de cliënte van verweerster in beginsel een belang had bij het informeren van de gemeenteraad. Niet is gebleken dat verweerster hiermee heeft gehandeld zonder enig redelijk doel.  

5.4   Anders is dat voor wat betreft de opmerking van verweerster in haar brief dat het belachelijk blijft dat klager sub 2 stelt niet in het bezit te zijn van administratieve gegevens en revisies, certificaten. In dit kader geeft verweerster slechts aan dat haar cliënte daarom verbaasd blijft, maar verweerster neemt hier onvoldoende afstand en maakt de stelling dat het belachelijk blijft tot haar eigen mening. Daarmee heeft verweerster onvoldoende professionele afstand gehouden en zich onnodig grievend uitgelaten. Het eerste klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.5   Klagers verwijten verweerster verder dat zij beweringen heeft gedaan waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs had moeten kennen, waardoor de belangen van klagers onnodig zijn geschaad zonder redelijk doel. Verweerster betwist dat daarvan sprake is. Verweerster geeft aan dat zij is uitgegaan van de informatie die zij van haar cliënte heeft ontvangen en wijst op het feit dat zij in principe van de juistheid van die informatie uit mag gaan. Verweerster geeft daarnaast aan dat zij diverse stellingen van haar cliënte nader heeft onderzocht en geen reden heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen.

5.6   Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, kan de raad niet vaststellen dat verweerster beweringen heeft gedaan waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs had moeten kennen. De raad is van oordeel dat verweerster op dit punt binnen de haar toekomende vrijheid is gebleven. Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6          MAATREGEL

6.1      Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging, is de raad van oordeel dat een waarschuwing terzake passend is.

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1      Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2     De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,-- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klagers aan verweerster opgegeven rekeningnummer.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,-- De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-             verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-             verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

-             legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-               veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,-- aan klagers;

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,-- aan klagers op de wijze en binnen de termijn als hierboven onder 7.2 bepaald.

-             veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als hierboven onder 7.3 bepaald.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet , voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel, W.A.A.J. Fick-Nolet , leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2018.

Griffier                                                                 Voorzitter