ECLI:NL:TADRSHE:2018:56 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-990/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2018:56
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 20-04-2018
Zaaknummer(s): 17-990/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Verweerder heeft zijn derdengeldrekening beschikbaar gesteld voor betaling door een vennootschap onder firma waarvan zijn cliënt een der vennoten was, terwijl hij wist dat klaagster als medevennoot daarvoor toestemming had moeten verlenen. Bovendien betrof de betaling geen derdengeld, maar betaling van toekomstig honorarium van verweerder, zodat oneigenlijk gebruik is gemaakt van de derdengeldenrekening. Klacht gegrond. Klacht ongegrond voor zover verweerder wordt verweten dat hij heeft meegewerkt aan het leeghalen van de VOF. Dat is niet komen vast te staan. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 9 april 2018

in de zaak 17-990/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 11 januari 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 28 november 2017 met kenmerk K17-020, door de raad ontvangen op 30 november 2017 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 februari 2018 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder trad op als advocaat van X, de ex-echtgenoot van klaagster. Klaagster had samen met haar ex-echtgenoot een VOF.

2.2      Namens deze VOF heeft de cliënt van verweerder op 29 april 2016 een bedrag van € 26.000,- overgemaakt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Bij de betaling was geen omschrijving vermeld. Op 14 oktober 2016 is eveneens vanuit de VOF een bedrag van € 11.800,= overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerder, met als omschrijving “betaling inzake scheiding X / [klaagster]”. Op 1 december 2016 is door de VOF een bedrag van €12.500,- betaald op de kantoorrekening van  verweerder met als omschrijving “voorschot factuur”. Verweerder heeft deze bedragen aangewend om de facturen die hij later aan zijn cliënt heeft gestuurd, te voldoen.

2.3      Klaagster, medevennoot van de VOF, heeft nimmer toestemming voor de betreffende betalingen gegeven en heeft zich daarom bij brief van 11 januari 2017 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder zijn derdengeldenrekening beschikbaar heeft gesteld voor het doorsluizen van gelden van de VOF waarin klaagster en haar man voor gelijke delen gelijke vennoten waren, terwijl hij wist dat klaagster voor transacties boven

€ 10.000,- goedkeuring zou moeten verlenen;

2.    verweerder de zeer hoge kosten van de echtscheidingszaak heeft laten betalen uit de middelen van de VOF, terwijl andere schuldeisers van de VOF niet werden betaald. Dit duidt op het leeghalen van de VOF.

4          VERWEER

4.1      Verweerder stelt zich op het standpunt dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder stelt dat de betalingen op verzoek en met instemming van zijn cliënt zijn gedaan ter voldoening van de facturen voor werkzaamheden die verweerder voor zijn cliënt heeft verricht. Verweerder geeft daarnaast aan dat zijn cliënt heeft verklaard dat voor zover de advocaatkosten niet voor rekening van de VOF waren, de betalingen vanuit de VOF als privé-opname moesten worden gezien en dus zouden worden verwerkt in de kapitaalrekening van de VOF. Volgens verweerder is klaagster daardoor op geen enkele wijze benadeeld.

4.2      Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat zijn cliënt als beherend en feitelijk vennoot bevoegd was om de betreffende betalingen te doen. Het is dan niet de plicht van de advocaat om zijn cliënt te wijzen op een mogelijke bevoegdheidsbeperking of consequenties van het doen van betalingen vanuit de VOF. De verantwoordelijkheid om binnen de grenzen van de bevoegdheid te handelen ligt volgens verweerder bij zijn cliënt en niet bij hem.

4.3      Voor zover zijn cliënt niet bevoegd was om de betreffende betalingen te doen, merkt verweerder op dat zijn cliënt als feitelijk en beherend vennoot in ieder geval de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt, zodat verweerder daarop mocht vertrouwen en niet aan de bevoegdheid van zijn cliënt hoefde te twijfelen. Verweerder is dan ook van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft.

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn derdengeldenrekening beschikbaar heeft gesteld voor het doorsluizen van gelden van de VOF. Verweerder stelt dat hij naast de echtscheiding van zijn cliënt tevens werkzaamheden voor de VOF heeft verricht en dat hij om die reden de betaling van de VOF in ontvangst heeft genomen. Verweerder erkent wel dat hij bedragen op zijn derdengeldenrekening heeft ontvangen die in feite geen derdengelden waren, maar die waren bedoeld voor betaling van zijn declaraties. Daarmee staat reeds vast dat verweerder oneigenlijk gebruik van zijn derdengeldenrekening heeft gemaakt.

5.2      Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder aangegeven dat door de VOF op 29 april 2016 een bedrag van € 26.000,= is overgemaakt naar de derdengeldenrekening van verweerder en dat er twee dagen voor deze betaling door klaagster maritaal beslag was gelegd. Verweerder heeft verklaard dat zijn cliënt wist dat klaagster beslag had gelegd en dat zijn cliënt de spreekwoordelijke bui al zag hangen. Volgens verweerder wilde zijn cliënt zeker weten dat hij kon voorzien in een advocaat. Daarom is de betaling in april 2016 gedaan, terwijl er op dat moment nog geen werkzaamheden waren verricht en er ook nog geen voorschotnota was gezonden.

De raad stelt vast dat de voorschotnota, gericht aan “VOF X t.a.v. de heer X” en met als omschrijving de zaak “X / [klaagster]”,  dateert  van 13 juli 2016, derhalve enkele maanden later.

5.3      Verweerder wist aldus dat zijn cliënt had betaald vanuit de VOF, terwijl er maritaal beslag was gelegd op de woning, de inboedel en bij de bank. Ter zitting is voorts door hem verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat klaagster als medevennoot toestemming moest geven voor de overboeking van bedragen hoger dan €10.000,=. Door in die omstandigheden het bedrag van € 26.000,- en later nog eens een bedrag van € 11.800,= van de VOF op zijn derdengeldrekening  in ontvangst te nemen, heeft verweerder meegewerkt aan het wegsluizen van gelden van de VOF. Verweerder had daaraan niet mogen meewerken. Een advocaat dient immers in financiële aangelegenheden steeds zeer kritisch te zijn op zowel het handelen van de cliënt als op zijn eigen doen en laten. Verweerder heeft gesteld dat hij zijn cliënt  nadrukkelijk heeft gewezen op de toestemmingseis en dat hij zijn cliënt voor de mogelijke risico’s heeft gewaarschuwd. Verweerder kan zich in deze echter niet achter zijn cliënt verschuilen. Verweerder had zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.4      Met het tweede klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij heeft meegewerkt aan het leeghalen van de VOF door de zeer hoge kosten van de echtscheidingszaak te laten betalen uit de middelen van de VOF, terwijl andere schuldeisers van de VOF niet werden betaald.

5.5      Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster en de schuldeisers van de VOF door zijn handelen niet zijn benadeeld, omdat de betalingen van zijn cliënt aan hem privé-onttrekkingen van zijn cliënt zouden zijn, welke op de kapitaalrekening van zijn cliënt zouden worden verwerkt. Ook heeft hij gesteld dat na de opheffing van het beslag diverse schuldeisers, waaronder de verhuurder, wel zijn betaald.

5.6      De raad is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat andere schuldeisers van de VOF niet zouden zijn betaald. Klaagster heeft hieromtrent niets naders gesteld. Het tweede klachtonderdeel zal derhalve ongegrond worden verklaard.

6          MAATREGEL

6.1      Het eerste klachtonderdeel is gegrond. De raad acht het oneigenlijk gebruik maken van de derdengeldenrekening ernstig, aangezien dit schadelijk is voor het aanzien van de hele beroepsgroep. Aan verweerder wordt daarom een waarschuwing opgelegd.

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1      Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2      De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-             verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-             verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

-             legt aan verweerder op de maatregel van waarschuwing

-             veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

-             veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas, H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

Griffier                                                                 Voorzitter

  Mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2018

verzonden aan:

klaagster

verweerder

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen [en de afwijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet] hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klaagster

verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen [en de toewijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 9 Advocatenwet],  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

verweerder

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg ]      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.               Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.               Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.               Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl