ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0431 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5460

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0431
Datum uitspraak: 14-09-2009
Datum publicatie: 02-04-2010
Zaaknummer(s): 5460
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Waarneming door verweerster van praktijk geschorste patroon. Zonder instemming van cliënt een regeling aanvaard, na - achteraf gebleken - onjuiste mededeling van de patroon. Gegrond. Berisping.

14 september 2009

No.  5460

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerster,

tegen:

klager,

gemachtigde: mr.  X.

1.   Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Gravenhage (verder: de raad) van 16 maart 2009, onder nummer R.3134/08.166, aan partijen toegezonden op 19 maart 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerster gegrond is verklaard en aan verweerster een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 2 weken is opgelegd.

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 15 april 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg

-  brief van klager van 2 juni 2009

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 juli 2009, waar zijn verschenen verweerster en mr.  X., gemachtigde van klager.

3. De klacht

  De klacht houdt het volgende in:

 Klager verwijt verweerster dat zij het aanbod van de wederpartij zonder overleg en zonder instemming van klager heeft geaccepteerd. Ten gevolge van deze acceptatie heeft klager aanzienlijke schade geleden.

4. De feiten

4.1 Gedurende de maanden juli en augustus 2006 nam verweerster de praktijk waar van haar patroon mr. B, die in die periode was geschorst. Mr. B. had de zaak van klager in behandeling. Het betrof een vordering tot schadevergoeding in verband met een verkeersongeval dat klager in 2003 was overkomen. Verweerster had tevoren geen bemoeienis gehad met de zaak van klager. Mr. B. had vóór zijn schorsing inging een brief geconcipieerd, uit naam van verweerster, aan het schaderegelingsbureau, dat optrad namens de WA-assuradeur van de wederpartij. In deze brief, gedateerd 7 juli 2006, werd meegedeeld dat klager instemde met een eerder gedaan voorstel tot minnelijke regeling van de zaak. Dat voorstel was reeds een jaar oud en hield in afdoening van de zaak tegen een bedrag van € 3.500,00 ter finale kwijting. Verweerster heeft die brief op 7 juli 2006 ondertekend en verzonden. Bij brief van dezelfde datum deelde verweerster aan klager mee dat zij, na ontvangst van een brief van een arts, het dossier nogmaals uitvoerig had bestudeerd en dat er geen aanknopingspunten waren voor een hoger schadebedrag dan eerder door de wederpartij was aangeboden. Verweerster deelde mee dat zij ‘gelet op de verjaringstermijn’ de wederpartij de in kopie bijgevoegde brief had geschreven.

Op 7 augustus 2006 stuurde verweerster aan klager de van de wederpartij ontvangen dadingsovereenkomst, met het verzoek deze te ondertekenen. Klager heeft de overeenkomst niet ondertekend en wendde zich tot zijn huidige gemachtigde. Klager acht het schikkingsbedrag veel te laag.

 De WA-assuradeur is niet bereid tot betaling van een hogere schadevergoeding, gelet op de onvoorwaardelijke aanvaarding van het schikkingsvoorstel.

4.2 Verweerster heeft erkend dat zij geen overleg heeft gevoerd met klager alvorens de brief te verzenden en dat zij het dossier in het geheel niet heeft bestudeerd. Verweerster heeft volledig vertrouwd op de mededelingen van haar patroon mr. B. en zij heeft de door hem opgestelde brieven in goed vertrouwen ondertekend en verzonden.

4.3 Het hof gaat uit van deze feiten die in hoger beroep niet zijn bestreden.

5. De grieven

 Verweerster heeft het hoger beroep beperkt tot de opgelegde maatregel.

 Verweerster acht de maatregel onevenredig zwaar. Zij is van oordeel dat de raad de verhouding tussen haar als stagiaire en mr. B. als patroon heeft miskend en dat de raad ten onrechte uit haar opstelling ter zitting heeft afgeleid dat er gevaar voor herhaling is, zodat een proeftijd geïndiceerd werd geacht. Zulks terwijl verweerster niet eerder met de tuchtrechter in aanraking kwam.

6. De beoordeling

Het hof neemt in aanmerking dat verweerster ter zitting heeft meegedeeld dat zij haar optreden in dezen achteraf gezien betreurt en dat zij ten onrechte is afgegaan op de onjuist gebleken mededelingen van haar patroon mr. B.

Verweerster realiseert zich dat zij zichzelf had moeten vergewissen van de instemming van klager alvorens het voorstel van de wederpartij te accepteren.

Hoewel het hof het handelen en nalaten van verweerster jegens klager in ernstige mate in strijd acht met hetgeen een behoorlijk en zorgvuldig handelende advocaat betaamt, ziet het hof aanleiding de opgelegde maatregel te beperken tot een berisping.

Het hof overweegt daartoe dat verweerster als stagiaire in een moeilijke situatie verkeerde, toen zij als onervaren advocaat de praktijk van haar geschorste patroon moest waarnemen. Zij is in die omstandigheden onvoldoende kritisch geweest op de mededelingen van haar patroon.

Het hof ziet gezien verweersters houding ter zitting geen aanleiding voor een voorwaardelijke schorsing.

7. De beslissing

Het hof:

-  vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage van 16 maart 2009, voorzover daarbij de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van 2 weken is opgelegd;

en opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerster op de maatregel van berisping;

-  bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. A. Beker, T.A.W. Sterk, J.S.A.M. Schokkenbroek en C.E.M. Renckens, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2009.