ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1928 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5979 5980 6001

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA1928
Datum uitspraak: 11-07-2011
Datum publicatie: 30-08-2011
Zaaknummer(s): 5979 5980 6001
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek ingediend tegen lid van het Hof van Discipline naar aanleiding van vraagstelling tijdens de mondelinge behandeling. Oordeel dat sprake was van gerechtvaardigde vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Wrakingsverzoek toegewezen.

11 juli 2011

No. 5979, 5980 en 6001

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van

verzoekster

tegen:

mr. A. Beker,

lid van het Hof van Discipline.

1. Het verzoek en de behandeling daarvan

1.1 Op de zitting van het Hof van Discipline (hierna: het hof) van 9 mei 2011 stond geagendeerd de mondelinge behandeling van de klachtzaken nrs. 5979, 5980 en 6001. De identiteit van de klagers verschilde per zaak, verweerster was telkens verzoekster. Mr. A. Beker maakte deel uit van de behandelende kamer.

1.2 Het hof behandelde eerst de zaak nr. 6001. Na sluiting van die behandeling is de zitting korte tijd onderbroken.

1.3 Na hervatting van de zitting is de zaak nr. 5980 uitgeroepen. Terstond daarna is namens verzoekster in elk van de drie zaken een verzoek ingediend tot wraking van mr. A. Beker, naar aanleiding van diens aandeel in de behandeling van de zaak nr. 6001. Na constatering dat de behandeling is geschorst heeft het hof de drie zaken verwezen naar de wrakingskamer.

1.4 De wrakingskamer heeft kennis genomen van:

- het proces-verbaal van de behandeling op 9 mei 2011 van zaak nr. 6001 (met aangehechte pleitnota van de gemachtigde van verzoekster) en het proces-verbaal van de behandeling op 9 mei 2011 van de zaak nr. 5980;

- het door mr. Beker ingediende verweerschrift.

1.5 De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld ter zitting van 30 mei 2011, alwaar de gemachtigde van verzoekster is verschenen, vergezeld van X., directeur van het kantoor van verzoekster. De gemachtigde van verzoekster heeft een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

2.1 Aan de pleitnota die de gemachtigde van verzoekster ter zitting van 9 mei 2011 heeft voorgedragen in de zaak nr. 6001, ontleent de wrakingskamer het gegeven dat in die zaak het tweede klachtonderdeel inhield dat klaagster niet geïnformeerd was over de voortgang van de procedure, en dat de Raad van Discipline daaromtrent heeft overwogen dat “uit het dossier niet blijkt dat klaagster voldoende is geïnformeerd en verweerster er op geen enkele wijze in is geslaagd aan te tonen klaagster te hebben geïnformeerd. Daarom moet het er volgens de Raad voor worden gehouden dat niet is geïnformeerd”.

2.2 Aan het proces-verbaal van de behandeling op 9 mei 2011 van de zaak nr. 6001 ontleent de wrakingskamer dat (naar de wrakingskamer begrijpt: ter zake van dat klachtonderdeel 2 en de (bewijs-)overweging van de Raad van Discipline daaromtrent) onder meer het volgende is gezegd:

“Mr. Mertens-Steeghs: we missen aantekeningen en de verhalen lopen uiteen.

[verzoekster]: ik was toen stervens druk.

Mr. Mertens-Steeghs: was dat ook in het verleden zo? Bent u er eerder nooit op gewezen dat de wijze waarop u uw praktijk voert niet aan de daartoe te stellen eisen voldoet en dat u uw praktijkvoering zou moeten aanpassen?

[verzoekster]: nee, in ieder geval niet in deze praktijk.

Mr. Mertens-Steeghs: wel in andere?

[verzoekster]: ook niet in die mate.

Mr. Beker: vindt u niet dat je behoort te bevestigen “Ik bevestig u dat u niet voldoet, maar ik zal het vanwege uw uitdrukkelijke wens…”

[verzoekster]: ik heb het haar verteld.

Mr. Beker: nee, u zou het moeten doen. Doet u niet gewoon veel meer zaken dan de Raad voor de Rechtsbijstand aanvaardbaar vindt?

[verzoekster]:  dat heb ik nooit erkend.

Mr. Beker: maar het is een onverantwoord groot aantal.”

3. De aangevoerde wrakingsgrond en het verweer

3.1 Blijkens het proces-verbaal van de behandeling op 9 mei 2011 van de zaak nr. 5980 luidt in alle drie zaken de aangevoerde wrakingsgrond dat mr. Beker

“… tijdens de behandeling van de zaak 6001 blijk gaf van vooringenomenheid. Hij maakte een opmerking over een groot aantal toevoegingen per jaar en hij gaf duidelijk een standpunt weer.”

3.2 Het verweer van mr. Beker houdt in, zakelijk weergegeven:

(i) mijn vraag was ingegeven door de opmerking van verzoekster, in antwoord op vragen over het ontbreken van bevestigingen, correspondentie en aantekeningen in het dossier: “ik was toen stervens druk”;

(ii) aan het dossier van de zaak nr. 6001 ontleende ik de constatering van de deken dat verzoekster het door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde maximumaantal toevoegingen reeds enige maanden voor het einde van het jaar had bereikt;

(iii) dat maximumaantal is vastgesteld in het kader van de kwaliteitsbewaking;

(iv) verzoekster heeft aangevoerd dat medewerkers van haar kantoor ook hadden gewerkt in haar toevoegingszaken; de genoemde aantallen blijven echter zo hoog dat de vraag gerechtvaardigd was of verzoekster niet teveel zaken behandelt, zulks mede gelet op haar uitlating over de drukke praktijk.

4. De beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1 De wrakingskamer stelt voorop dat ingevolge de wet een lid van het hof kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het hof heeft dus te onderzoeken of zich ten aanzien van mr. Beker zulke feiten of omstandigheden voordoen. Voor de beoordeling geldt dat een lid van het hof uit hoofde van zijn benoeming wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat dat lid jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.2 De wrakingskamer onderschrijft het verweer van mr. Beker in zoverre dat op grond van de door hem genoemde omstandigheden de vraag gerechtvaardigd was of het ontbreken van schriftelijk bewijs van voldoende informatie van de cliënt wellicht zijn oorzaak vond in een te grote belasting met toevoegingszaken. Mr. Beker heeft die vraag echter niet gesteld, maar beantwoord. Weliswaar heeft zijn uitlating “Doet u niet gewoon veel meer zaken dan de Raad voor Rechtsbijstand aanvaardbaar vindt” taalkundig de vorm van een vraag, maar in de formulering ervan ligt reeds besloten wat volgens mr. Beker het antwoord behoorde te zijn, wat vrijwel direct daarna wordt bevestigd door zijn uitlating “het is een onverantwoord groot aantal”.

4.3 Deze uitlatingen van mr. Beker leveren naar het oordeel van de wrakingskamer een objectieve rechtvaardiging op voor de bij verzoekster gerezen vrees dat mr. Beker niet ontvankelijk zou zijn voor een nadere feitelijke uitwerking van haar standpunt dat het aantal aan haar afgegeven toevoegingen geen onverantwoord hoge werklast voor haarzelf opleverde, in verband met de bijstand die haar door haar medewerkers werd verleend bij de behandeling van die zaken.

4.4  In het licht van hetgeen in 4.1 vooropgesteld is, leidt dit tot gegrondbevinding van het wrakingsverzoek in de zaak nr. 6001.

4.5 Ofschoon de wrakingskamer niet is geïnformeerd over de aard van de klachten die in de zaken nrs. 5979 en 5980 aan de orde zijn, ligt het in de rede dat verzoekster ook in die zaken vreest voor vooringenomenheid van mr. Beker. Zijnerzijds heeft mr. Beker ook niet (subsidiair) bestreden dat het wrakingsverzoek in die beide zaken het lot zou moeten delen van het wrakingsverzoek in de zaak nr. 6001. De wrakingskamer zal dienovereenkomstig beslissen.

5. De beslissing

Het hof:

verklaart in de zaken nrs. 5979, 5980 en 6001 de tegen mr. Beker gerichte wrakingsverzoeken gegrond.

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, en mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, W.M. Poelmann, G.J. Visser en en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2011.