ECLI:NL:TAHVD:2019:22 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180238

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2019:22
Datum uitspraak: 03-05-2019
Datum publicatie: 08-05-2019
Zaaknummer(s): 180238
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geheimhoudingsplicht ten opzichte van overleden zoon van klagers. Verweerder heeft klagers bijgestaan in civiele - en strafzaken en heeft hun zoon bijgestaan in een strafzaak. Korte tijd voordat de zoon suïcide heeft gepleegd, heeft hij informatie gedeeld met verweerder en hem gevraagd deze informatie met niemand anders te delen. Later hebben klagers verweerder opdracht gegeven tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De informatie die de zoon aan verweerder heeft toevertrouwd, kan van belang zijn bij dit verhoor. Daarom heeft verweerder de deken gevraagd of hij deze informatie met klagers mag delen en mag gebruiken bij het verhoor. Nadat de deken negatief heeft geadviseerd, heeft verweerder de opdracht aan klagers teruggegeven met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht. Door een tuchtklacht in te dienen, beogen klagers en verweerder duidelijkheid te krijgen over het belangenconflict waarvoor verweerder zich geplaatst ziet. De geheimhoudingsplicht behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen worden doorbroken, waarbij kan worden gedacht aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Van zo’n situatie is geen sprake, temeer nu de zoon verweerder nadrukkelijk heeft verboden de informatie te delen met anderen, daaronder begrepen zijn ouders. Klacht ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.

BESLISSING                           

van 3 mei 2019

in de zaak 180238

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

verweerder

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 januari 2018 in de zaak 17-878. Deze beslissing is op dezelfde datum aan partijen toegezonden. De voorzitter van de raad heeft de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. 

1.2    Klagers hebben verzet gedaan tegen de beslissing van de voorzitter. Bij beslissing van 20 augustus 2018 heeft de raad het verzet gegrond verklaard en de klacht ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum aan partijen toegezonden.

1.3    De beslissing van de voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2018:47. De beslissing van de raad is daar gepubliceerd als ECLI:NL:TADRARL:2018:249.

2    DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Het beroepschrift waarbij klagers van de beslissing van de raad in hoger beroep zijn gekomen, is op 10 september 2018 per e-mail door de griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

-    het dossier van de raad;

-    de brief van verweerder aan de griffie van het hof van 11 oktober 2018;

-    de brief van klagers (met bijlagen) aan de griffie van het hof van 10 januari 2019;

-    de  pleitnota van klagers met bijlage, gedateerd 24 februari 2019, bij het hof per e-mail binnengekomen op 24 februari 2019 en per post op 26 februari 2019.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 maart 2019. Klagers en verweerder zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Zij hebben hun standpunt over en weer toegelicht.

3    KLACHT

3.1    De - tijdens de zitting van de raad gewijzigde - klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht jegens hun overleden zoon weigert om van hun zoon verkregen en mogelijk relevante informatie te gebruiken in een namens klagers te entameren voorlopig getuigenverhoor.

4    FEITEN

4.1    Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals de raad deze heeft vastgesteld nu daartegen in hoger beroep geen grieven zijn aangevoerd. Omwille van de leesbaarheid van deze beslissing worden deze hieronder weergegeven.

"2.2    Eind 2007 heeft de zoon van klagers, nadat hij in verzekering werd gesteld, een overeenkomst van opdracht gesloten met het kantoor van verweerder. Verweerder heeft samen met collega mr. W de eerste intake gedaan. Mr. W heeft daarna de belangen van de zoon in zijn strafzaak behartigd. De zoon van klagers is in november 2007 strafrechtelijk veroordeeld.

2.3    Verweerder en collega mr. R hebben klagers bijgestaan in civiele- en strafzaken.

2.4    Kort voor het overlijden van de zoon van klagers, die op 8 november 2013 suïcide heeft gepleegd, heeft de zoon van klagers in een gesprek met verweerder op zijn kantoor informatie met hem gedeeld.

2.5    Klagers hebben verweerder verzocht om een voorlopig getuigenverhoor namens hen te entameren teneinde vast te stellen wie de aansprakelijke personen voor de onterechte procedures jegens hun zoon zijn geweest, voorafgaande aan een bodemprocedure tot schadevergoeding.

2.6    Op 10 februari 2017 heeft verweerder de deken om advies gevraagd met betrekking tot zijn van de zoon van klagers verkregen informatie en toestemming gevraagd om die informatie te mogen gebruiken in een namens klagers te entameren voorlopig getuigenverhoor in een onrechtmatige daadsactie. De deken heeft negatief geadviseerd, zoals blijkt uit de e-mail van verweerder aan klagers van 8 mei 2017.

2.7    Verweerder heeft met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht jegens de zoon van klagers de verkregen informatie niet aan klagers verstrekt en de opdracht tot indiening van het verzoekschrift voor een voorlopig getuigenverhoor teruggeven.”

5    BEOORDELING

5.1    Het hof hecht eraan allereerst de context van de voorliggende zaak te schetsen. Ter zitting hebben partijen desgevraagd aangegeven nog steeds een goede verstandhouding met elkaar te hebben. Verweerder is nog steeds naar volle tevredenheid hun advocaat. Hij heeft hen ook geholpen met deze  tuchtklacht. Partijen staan dan ook niet zozeer tegenover elkaar maar  beogen duidelijkheid te krijgen over – kort samengevat – [de oplossing van] het belangenconflict waarvoor verweerder zich geplaatst ziet.

5.2    De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Kort samengevat heeft de raad geoordeeld dat verweerder heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zowel ten opzichte van klagers als ten opzichte van de zoon van klagers.

5.3    Klagers hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij wensen dat verweerder als hun advocaat vier getuigen doet horen in het kader van voorlopige getuigenverhoren in een aansprakelijkheidsprocedure. Hierbij moet hij gebruik kunnen maken van de informatie die hij van hun zoon heeft verkregen. Zij vermoeden dat het getuigenverhoor op deze wijze voor hen de best mogelijke vruchten zal afwerpen. In de pleitnota d.d. 24 februari 2019 die klagers hebben toegezonden hebben zij nog aangevoerd dat verweerder niet de advocaat van hun zoon is geweest.

5.4    Verweerder heeft aangevoerd dat hij de advocaat van de zoon was en daarom  gebonden blijft aan zijn geheimhoudingsplicht met betrekking tot de informatie die de zoon aan hem in zijn hoedanigheid van zijn advocaat heeft medegedeeld. De zoon heeft hem gevraagd deze informatie niet te delen met anderen, met niemand, ook niet met zijn ouders. Verweerder heeft na overleg met en op advies van de deken geweigerd om de informatie van de zoon in het kader van de voorlopige getuigenverhoren te gebruiken. Hij heeft daarom de opdracht tot het entameren van deze verhoren teruggegeven. Indien het hof ruimte ziet om deze plicht te doorbreken zonder dat hij daarbij tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt, zal verweerder de informatie met klagers delen, aldus verweerder.

5.5    Desgevraagd heeft verweerder toegevoegd dat hij de enige is die van deze informatie op de hoogte is. Hij heeft omzichtig, zonder zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken, om zich heen gevraagd om te trachten te achterhalen of anderen ook met de zoon hebben gesproken en met hen vergelijkbare informatie hebben gedeeld. Dat was niet het geval.

5.6    Hoewel klagers pas op 24 februari 2019 hebben aangevoerd dat verweerder niet als advocaat voor hun zoon is opgetreden en dit punt dus te laat, namelijk niet binnen dertig dagen na de beslissing van de raad van 20 augustus 2018, is aangevoerd, gaat het hof toch kort op dit punt in gezien de bijzondere omstandigheden van deze zaak.

5.7    Uit het proces-verbaal van de zitting bij de raad d.d. 16 april 2018 blijkt dat het kantoor van verweerder een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met de zoon toen hij in verzekering werd gesteld. De eerste intake heeft verweerder samen met zijn kantoorgenoot mr. W. gedaan. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij als advocaat van de zoon heeft te gelden. Hij en zijn kantoor zijn voor de zoon opgetreden. Ook al is verweerder niet bij elke zaak waarin ook de zoon was betrokken feitelijk actief en zichtbaar geweest, de werkwijze van het kantoor is dat alle advocaten zodanig bij elke zaak betrokken zijn dat zij elkaar moeiteloos kunnen vervangen. De informatie die de zoon met verweerder heeft gedeeld, heeft de zoon hem in zijn hoedanigheid van advocaat gegeven. Het voorgaande brengt mee dat de grief dat verweerder niet de advocaat van de zoon was, niet alleen te laat maar gelet op de weerspreking door verweerder ook onvoldoende onderbouwd is. Klagers zijn met betrekking tot deze grief niet-ontvankelijk.  

5.8    De vraag die voorligt, is of verweerder heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Verweerder dient de belangen van zijn cliënten te behartigen op de best mogelijke manier. Verweerder is gehouden de regels van de Advocatenwet na te leven in zijn verhouding tot zowel klagers/de ouders als tot de zoon die eveneens zijn cliënt was. De vraag is dus of verweerder de juiste belangenafweging heeft gemaakt door zijn geheimhoudingsplicht ten opzichte van  de zoon in de gegeven omstandigheden niet te doorbreken.

5.9    In artikel 10a van de Advocatenwet zijn de kernwaarden voor de advocatuur vastgelegd. Dit artikel  luidt, voor zover ter zake doende:

In het belang van een goede rechtsbedeling draagt de advocaat zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep:

[…] e) vertrouwenspersoon en neemt hij geheimhouding in acht binnen de door de wet en het recht gestelde grenzen.

5.10    In artikel  11a van de Advocatenwet is de geheimhoudingsverplichting nader uitgewerkt. In het tweede lid staat vermeld dat de geheimhoudingsplicht blijft voorbestaan als de advocaat de beroepsuitoefening beëindigt.

5.11    Regel 3 van de Gedragsregels 2018 bevat aanwijzingen die met het vorenstaande in lijn zijn. 

5.12    Aan de geheimhoudingsplicht komt geen einde wanneer een cliënt komt te overlijden (vergelijk Hof van Discipline 28 januari 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:180).

5.13    Het hof neemt tot uitgangspunt dat de plicht tot geheimhouding behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en dat doorbreking daarvan door de advocaat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde kan komen. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Het hof benadrukt dat het een advocaat betaamt om ingeval hij doorbreking van de geheimhoudingsplicht overweegt, daarover voorafgaand met de deken overleg dient te plegen en diens advies in te winnen. 

5.14    Niet gesteld of gebleken is dat van een dergelijke situatie in de gegeven omstandigheden sprake is zodat hierin geen grond is gelegen om te oordelen dat verweerder bevoegd is zijn geheimhoudingsplicht te doorbreken. Het delen van de informatie die verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de zoon heeft gekregen met klagers, de ouders,  in het belang van voornoemde getuigenverhoren is niet een uitzonderlijk geval waarin doorbreking van de geheimhoudingsplicht gerechtvaardigd is. Dit wordt nog versterkt door het feit dat onweersproken vaststaat dat de zoon verweerder nadrukkelijk heeft verboden de informatie te delen met anderen, daaronder begrepen zijn ouders. Zoals het een goed advocaat betaamt, heeft verweerder overleg gevoerd met de deken en heeft hij het advies van de deken om de geheimhoudingsplicht niet te doorbreken opgevolgd.

5.15    Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij zijn geheimhoudingsplicht jegens de zoon niet doorbreekt ten gunste van klagers. De klacht is dan ook ongegrond en het hof zal daarom de beslissing van de raad bekrachtigen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun aanvullende grief;

- bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline van  20 augustus 2018 in de zaak 17-878.

Deze beslissing is gegeven door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. V. Wolting, M.P.C.J. van Bavel, G.C. Endedijk en E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2019.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 3 mei 2019.