AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 15-11-2008
Aflevering 42
TitelRaad van State, 08-10-2008, 200801165/1
CiteertitelAB 2008/33
SamenvattingSpecialiteitsbeginsel; eigen financieel belang waterschap; voorzienbaar bedrijfsrisico; stelsel nadeelcompensatie voor het overige in takt.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest (hierna: het dagelijks bestuur) aan het havenschap Delfzijl/ Eemshaven (hierna: Groningen Seaports) ontheffing verleend van het verbod voor het aanleggen, hebben en onderhouden van een openbare losstoep in de Wilhelminahaven binnen de kernzone en binnen- en buitenbeschermingszone van de primaire zeedijk in de Eemshaven, onder verbinding van, voor zover thans van belang, voorschrift 5 waarin is bepaald dat de losstoep ter plaatse van de primaire zeedijk op kosten van Groningen Seaports of diens rechtsopvolger dient te worden verwijderd dan wel aangepast, indien in de toekomst een verhoging van de primaire waterkering noodzakelijk mocht zijn.
Pagina1787-1791
UitspraakECLI:NL:RVS:2008:BF7246
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 20-08-2008, 200707261/1
CiteertitelAB 2008/34
SamenvattingTechnische maatregelen in vergunningvoorschrift; gelijkwaardige bescherming; geen emissiegrenswaarde nodig.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 25 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) aan [vergunninghouders] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een fok- en vleesvarkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 3 oktober 2007 ter inzage gelegd.
Pagina1791-1798
UitspraakECLI:NL:RVS:2008:BE8826
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 03-09-2008, 200706325/1
CiteertitelAB 2008/335
SamenvattingBeoordelingsvrijheid, persoonsgegevens etniciteit, discriminatieverboden.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 11 december 2006 heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: het college) de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister), respectievelijk de burgemeesters van Rotterdam, Almere, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Breda, Capelle aan den IJssel, Dordrecht, Den Haag, Den Helder, Eindhoven, Groningen, Leeuwarden, Lelystad, Nijmegen, Schiedam, Tilburg, Vlaardingen, Vlissingen, Zoetermeer en Zwolle, ontheffing verleend voor het verwerken van persoonsgegevens omtrent etniciteit in de Verwijsindex Antillianen (hierna: de VIA) en in de gemeentelijke casusoverleggen Antillianen onder het stellen van een vijftal voorwaarden.
Pagina1798-1809
UitspraakECLI:NL:RVS:2008:BE9698
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 20-06-2007, 200608917/1
CiteertitelAB 2008/336
SamenvattingRelativiteitsvereiste: verblijfsvergunning strekt niet tot inkomensverwerving; vermogenrechtelijke belangen irrelevant bij de beoordeling; schadevergoeding na overschrijding redelijke termijn; aansluiting bij rechtspraak EHRM.
Samenvatting (Bron)Overheidsaansprakelijkheid / schadevergoeding / relativiteitsvereiste / verlening verblijfsvergunning De regels uit de Vw 2000 op grond waarvan de vreemdeling recht had op de verblijfsvergunning die haar uiteindelijk ook is verleend, hebben tot doel haar een recht op bestendig verblijf in Nederland te verlenen en strekken niet tot bescherming van vermogenrechtelijke belangen van de vreemdeling. Weliswaar stelt de vergunningverlening de vreemdeling in staat hier te lande een bestaan op te bouwen, omdat het recht in Nederland in aanmerking te komen voor voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen als bedoeld in artikel 11 van de Vw 2000 is gebaseerd op rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000. Anders echter dan de rechtbank heeft overwogen, betekent dit niet dat de verlening van een verblijfsvergunning als hier aan de orde ertoe strekt de vreemdeling in staat te stellen inkomen (uit voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen) te verwerven. Dat recht ontstaat pas na een beoordeling op grond van de wetten en overige regels waarin is bepaald wie en onder welke voorwaarden, waaronder rechtmatig verblijf, daarop aanspraak kan maken. De vermogensrechtelijke belangen spelen ook geen rol bij de beoordeling van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning. Als de Staat in het kader van de procedure tot verlening van een verblijfsvergunning een voor die procedure geldende regel heeft geschonden, heeft de aanvrager toegang tot de rechter om deze schade te doen herstellen. Deze schending geeft in beginsel echter geen recht op vergoeding van schade als hier door de vreemdeling gevorderd.
Pagina1809-1813
UitspraakECLI:NL:RVS:2007:BA7572
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Amsterdam, 10-09-2008, AWB 07/25198
CiteertitelAB 2008/337
SamenvattingBeslistermijn en redelijke termijn in het vreemdelingenrecht; schadevergoeding; art. 6 EVRM van betekenis voor vreemdelingenrecht.
Samenvatting (Bron)Vreemdelingenrecht / schadevergoeding / redelijke beslistermijn / 6 EVRM Het feit dat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is in het vreemdelingenrecht betekent niet dat de in dat artikel vervatte verplichting om binnen redelijke termijn te beslissen niet voor vreemdelingenzaken zou gelden. Deze verplichting vloeit in vreemdelingenzaken weliswaar niet rechtstreeks voort uit artikel 6 van het EVRM, maar uit artikel 4:13 van de Awb. Evenmin betekent dit dat de in het kader van artikel 6 van het EVRM ontwikkelde jurisprudentie zonder betekenis is in vreemdelingenzaken. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de AbRS van 20 juni 2007 (JV 2007/348), waarbij in een vreemdelingrechtelijke zaak expliciet is verwezen naar de uitspraak van het EHRM van 29 maart 2006 inzake Riccardi Pizzati tegen Italië (JB 2006/134) voor wat betreft de vraag of spanning en frustratie als grond voor vergoeding kan gelden indien de redelijke beslistermijn is overschreden. De rechtbank heeft dan ook aansluiting gezocht bij de in overige bestuursrechtelijke zaken op grond van artikel 6 van het EVRM ontwikkelde criteria bij de beantwoording van de vraag of in de onderhavige zaak de redelijke beslistermijn is overschreden. De aanvang van de op redelijkheid te beoordelen termijn wordt bepaald door het moment waarop duidelijk is dat er een geschil is ontstaan. Daartoe kan worden uitgegaan van het moment waarop het bezwaarschrift is ingediend, tenzij vaststaat dat het geschil al eerder is ontstaan. Het einde van de termijn wordt bepaald door het moment waarop een einde is gekomen aan het materiële geschil. De CRvB gaat uit van een schending van de redelijke termijn indien er meer dan vier jaren zijn verstreken tussen de indiening van het bezwaarschrift en de datum waarop de CRvB uitspraak doet. De rechtbank overweegt dat deze termijn wordt verdeeld over drie instanties: bezwaar, beroep en hoger beroep. Omdat niet kan worden vooruitgekeken is dit voor de rechtbank doorgaans niet een bruikbare termijn. Daarom wordt uitgegaan van een totale termijn voor de eerste twee instanties van twee jaar. Hierbij kan een tragere bestuursfase worden gecompenseerd door een snellere beroepsfase en omgekeerd (AbRS 14 maart 2007, AB 2007, 213 waarin is verwezen naar HR 14 maart 2006, NJ 2006)). Blijkens uitspraken van de bestuursrechter van de rechtbank Amsterdam wordt eerst een schending van de redelijke termijn aangenomen indien de totale duur van de behandeling van het bezwaar en beroep 24 maanden of meer bedraagt (bijvoorbeeld uitspraak 25 september 2007, LJN BB 7525). Daarna wordt pas onderzocht in hoeverre het bestuursorgaan hieraan heeft bijgedragen. Indien in een dergelijk geval de bezwaarfase langer dan zes maanden heeft geduurd is verweerder schadeplichtig. Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan de hiervoor genoemde termijn worden verlengd. Omstandigheden die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld de complexiteit van een zaak, het gedrag van betrokkene en van de autoriteiten en datgene wat voor betrokkene op het spel staat.
Pagina1813-1817
UitspraakECLI:NL:RBSGR:2008:BF1052
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 06-06-2008, 07/2378 WAO
CiteertitelAB 2008/338
SamenvattingKennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
Samenvatting (Bron)Afwijzing verzoek om herziening op grond van evidente onjuistheid, foutieve uitleg van de eigen jurisprudentie. Geen nieuwe feiten en omstandigheden.
Pagina1817-1818
UitspraakECLI:NL:CRVB:2008:BD3740
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 20-02-2008, 06/6230 WAO
CiteertitelAB 2008/339
SamenvattingKennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

Noot onder AB 2008, 338.
Samenvatting (Bron)Afwijzing verzoek om herziening. Geen nieuwe feiten of omstandigheden. Sprake van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Verzoekster veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.
Pagina1818-1820
UitspraakECLI:NL:CRVB:2008:BC5177
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 09-07-2008, AWB 07/612
CiteertitelAB 2008/340
SamenvattingSubsidie of opdracht?
Samenvatting (Bron)Kaderwet EZ-subsidies
Pagina1820-1835
UitspraakECLI:NL:CBB:2008:BD8180
Artikel aanvragenVia Praktizijn