Jurisprudentie Bestuursrecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bestuursrecht
Datum 14-10-2012
Aflevering 13
TitelRechtbank Arnhem, 25-07-2012, 05/720572-12
CiteertitelJB 2012/219
SamenvattingSpontane vernietiging. Wijziging Verordening winkeltijden. Dienstenrichtlijn. Vernietigingsbevoegdheid. Vrij verkeer van diensten.
Samenvatting (Bron)Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Honderd uur werkstraf, 30 uur voorwaardelijk.
AnnotatorJ.L.W. Broeksteeg
Pagina1084-1091
UitspraakECLI:NL:RBARN:2012:BX2631
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 01-08-2012, 201108638/1/A2
CiteertitelJB 2012/220
SamenvattingPlanschade. Art. 6.1 lid 2 Wro. Planvergelijking. Planmaximalisatie. Wro vs. WRO. Zelfstandige schadeoorzaken. Flexibiliteitsbepalingen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 1 april 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
AnnotatorT. Lam
Pagina1091-1096
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX3316
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 15-08-2012, 201009068/1/A2
CiteertitelJB 2012/221
SamenvattingBindend advies van inspecteur inhoudende dat school niet kan worden aangemerkt als school in zin van Leerplichtwet 1969. Onschuldpresumptie, reikwijdte. Onschuldpresumptie, doorwerking in bestuursrechtelijke procedure. Onderzoek, zorgvuldig.
Samenvatting (Bron)De inspectie heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Afdeling van 20-07-2011, LJN: BR2291, MS2011, 504 onderzoek verricht aan de hand van de Handelwijzen en de daarin opgenomen onderzoeksvragen. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de rapporten "Uitkomst onderzoek De Koers primair onderwijs te Beverwijk" en "Uitkomst onderzoek De Koers voortgezet onderwijs te Beverwijk". Anders dan De Koers ter zitting heeft betoogd, is er geen grond voor het oordeel dat de inspectie geen zorgvuldig feitenonderzoek heeft verricht. Onder verwijzing naar het arrest van het EHRM van 27 september 2011, Hrdalo tegen Kroatië, nr. 23272/07 (www.echr.coe.int), overweegt de Afdeling dat ook in de thans voorliggende zaak met het besluit van 8 november 2011 geen vaststelling van schuld plaatsvindt en van die schuld ook niet wordt uitgegaan. De inspectie heeft ten behoeve van de beoordeling of De Koers een school is in de zin van de Leerplichtwet 1969 onderzoek verricht. Dit onderzoek heeft geleid tot het besluit van 8 november 2011 dat inhoudt dat De Koers geen school is in de zin van de Leerplichtwet 1969. Dit onderzoek vond derhalve niet plaats in het kader van de bepaling van de gegrondheid van een strafvervolging. De Koers is immers niet aan te merken als een "charged person" in de zin van art. 6 van het EVRM, en het besluit is niet aan te merken als een straf. Daarnaast staat een strafvervolging van de ouders in een te ver verwijderd verband ten opzichte van het kwaliteitsonderzoek en de beoordeling door de inspectie van De Koers om dat onderzoek en die beoordeling aan te merken als een "criminal charge" jegens de ouders, waarop jegens De Koers de waarborgen van art. 6 van het EVRM van toepassing zouden moeten zijn. De Rb. heeft dan ook terecht overwogen dat art. 6 van het EVRM niet op de voorbereiding van het besluit van 8 november 2011 van toepassing is. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de inspectie in het kader van de toepassing van de criteria voor de inrichting van het onderwijs als bedoeld in art. 1a1, lid 1 van de Leerplichtwet 1969 terecht heeft getoetst of op De Koers onderwijs wordt gegeven, in die zin dat kennis en vaardigheden aan de leerplichtigen worden overgedragen. De inspectie gaat daarbij terecht uit van een zekere mate van sturing en structurering van het leerproces, aangezien uit de Wpo en de Wvo volgt dat leerplichtigen langs de kerndoelen moeten worden geleid en hun vorderingen inzichtelijk moeten zijn. Voorts is in de tussenuitspraak overwogen dat deze door de inspectie gegeven invulling van het criterium onderwijs, die is ingegeven door de wettelijke kwaliteitseisen aan het onderwijs, waaronder de kerndoelen als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen, geenszins in strijd is met de in de Grondwet gewaarborgde vrijheid tot het geven van onderwijs en het in art. 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM opgenomen recht op onderwijs. Voor zover De Koers betoogt dat het in de tussenuitspraak gegeven oordeel over de uitleg van het begrip onderwijs in art. 1a1, lid 1 van de Leerplichtwet 1969 niet juist is, faalt dit betoog. Zoals is overwogen, is er geen aanleiding terug te komen op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel. De vrijheid van onderwijs van de ouders, zoals neergelegd in art. 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM, is niet ongeclausuleerd. Uit het in deze bepaling eveneens gewaarborgde recht van ieder kind op onderwijs volgt uit zijn aard dat het leerplichtonderwijs door de staat gereguleerd wordt. In lijn hiermee bepaalt art. 13, lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten dat het ouderlijke keuzerecht het recht inhoudt om scholen te kiezen die beantwoorden aan door de Staat vast te stellen of goed te keuren minimumonderwijsnormen. Bij het formuleren van deze normen komt de wetgever een zekere beleids- en beoordelingsruimte toe, die de rechter heeft te respecteren. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de in art. 1a1, lid 1 van de Leerplichtwet 1969 opgenomen inrichtingscriteria onduidelijk en onvoorzienbaar zijn. Evenmin is er reden om te oordelen dat de inrichtingscriteria disproportioneel zijn. Er is geen grond voor het oordeel dat de criteria als bedoeld in art. 1a1 van de Leerplichtwet 1969, de daarop gebaseerde onderzoeksvragen van de Handelwijzen en het besluit van 8 november 2011, waarin aan die criteria is getoetst aan de hand van die onderzoeksvragen, een ongeoorloofde inbreuk maken op de in art. 2 van het Eerste Protocol bij het EVRM gewaarborgde vrijheid van onderwijs.
AnnotatorC.L.G.F.H. Albers , R.J.N. Schlössels
Pagina1096-1110
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX4694
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 15-08-2012, 201102433/1/A4
CiteertitelJB 2012/222
SamenvattingBesluit, ontwerp. Kennisgeving, ontwerpbesluit. Kennisgeving, op website. Kennisgeving, huis-aan-huisblad. Vormverzuim, positie belanghebbenden. Uniforme voorbereidingsprocedure. Geschikte wijze van kennisgeving. Daadwerkelijke bereikbaarheid. Electronisch bestuurlijk verkeer. Electronische publicatie op de website van de gemeente. Vormgebrek.
Samenvatting (Bron)Besluit tot verlening van een revisievergunning als bedoeld in art. 8.4 lid 1 Wm voor een legpluimveebedrijf en melkrundveehouderij. Appellanten betogen dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Bij de toepassing van art. 3:12 lid 1 Awb komt het college een zekere vrijheid toe, mits aldus een geschikte wijze van kennisgeving van het ontwerpbesluit plaatsvindt. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Kamerstukken II, 1999-2000, 27 023, nr. 3, blz. 14) moet daarbij worden voldaan aan de voorwaarde dat de kennisgeving daadwerkelijk al diegenen kan bereiken die naar verwachting bedenkingen kunnen hebben tegen het ontwerpbesluit. Daarbij geldt het ambtsgebied van de desbetreffende gemeente niet als criterium, aldus de memorie van toelichting. Kennisgeving via het internet kan een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in art. 3:12 lid 1 Awb zijn. Zoals wordt bevestigd in de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nr. 3, blz. 24 en 38), is op de kennisgeving als bedoeld in art. 3:12 lid 1, echter tevens art. 2:14 lid 2 Awb van toepassing. Art. 2:14 lid 2 en art. 3:12 lid 1 Awb dienen in onderlinge samenhang aldus te worden uitgelegd dat op grond daarvan vereist is dat, in verband met art. 3:11 lid 1 en art. 3:15 lid 1, van een ontwerpbesluit op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in art. 3:12 lid 1 kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Het college heeft desgevraagd schriftelijk meegedeeld dat in de gemeente Deventer ten tijde van de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet een wettelijk voorschrift, als bedoeld in art. 2:14 lid 2, gold. Het college had derhalve op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze kennis moeten geven van het ontwerpbesluit. De wijze waarop het college kennis van het ontwerpbesluit heeft gegeven is in strijd met art. 3:12 lid 1 Awb. Dit gebrek kan niet met toepassing van art. 6:22 Awb worden gepasseerd, aangezien niet aannemelijk is geworden dat belanghebbenden er niet door zijn benadeeld.
Annotator Overkleeft-Verburg
Pagina1110-1115
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX4676
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 15-08-2012, 201109886/1/A2
CiteertitelJB 2012/223
SamenvattingToetsing door wetgeving door het bestuur.
Samenvatting (Bron)Opleggen ouderbijdragen door LBIO aan wederpartij in verband met de plaatsing van drie kinderen van wederpartij in een pleeggezin. In art. 71b van het Uitvoeringsbesluit is dwingend en limitatief voorgeschreven in welke gevallen het LBIO bevoegd is tot het buiten invordering stellen van de verschuldigde ouderbijdrage. Ingevolge art. 94 van de Grondwet vinden wettelijke voorschriften evenwel geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepaling van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Wederpartij heeft aangevoerd dat hij zich in een penibele financiële situatie bevindt en voor het bezoeken van zijn in Nederland in een pleeggezin geplaatste kinderen aanzienlijke kosten moet maken wegens de grote reisafstand. Door de weigering van het LBIO om de verschuldigde ouderbijdrage buiten invordering te stellen, is het voor hem nagenoeg onmogelijk om zijn kinderen te bezoeken. Volgens wederpartij levert dit strijd op met de artt. 3 en 9 van het IVRK die strekken tot waarborging van de belangen van het kind. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 7 februari 2012 in zaak nr. 201103064/1/V2, LJN: BV3716) is art. 3 van het IVRK een ieder verbindend in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende een kind de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Op grond hiervan dienen bestuursorganen de belangen van het kind bij hun oordeelsvorming te betrekken en zich voldoende rekenschap te geven van die belangen. Aangezien het LBIO in het besluit van 18 mei 2010 de belangen van de kinderen van wederpartij niet in zijn oordeelsvorming heeft betrokken, maar slechts heeft volstaan met verwijzing naar het limitatieve karakter van de in art. 71 van de Wjz opgesomde uitzonderingsgevallen en het gegeven dat de wet niet voorziet in een hardheidsclausule, heeft de Rb. dat besluit terecht vernietigd.
AnnotatorJ.J.J. Sillen
Pagina1115-1120
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX4660
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 22-08-2012, 201112658/1/A1
CiteertitelJB 2012/224
SamenvattingStaken verkoop aan particulieren. Last onder dwangsom.
Samenvatting (Bron)Lastgeving onder oplegging van een dwangsom het met het geldende bestemmingsplan strijdige gebruik van een pand voor de verkoop aan particulieren te staken en gestaakt te houden. Het college heeft uiteengezet dat ingevolge art. 5, lid 1, onder 1, sub f, van het bestemmingsplan weliswaar geen verkoop aan particulieren is toegestaan, maar dat het college dit planvoorschrift beleidsmatig heeft ingevuld in die zin dat het ondergeschikte verkoop aan particulieren wel toestaat, voor zover deze ondergeschikt is aan de groothandelsactiviteiten en de detailhandel gericht op de zakelijke markt. Dit betekent dat het college pas tot handhaving overgaat indien de verkoop aan particulieren niet is aan te merken als een ondergeschikte activiteit. De Rb. heeft terecht overwogen dat het college, voor de beoordeling of de verkoop aan particulieren een ondergeschikte activiteit is bij de groothandel en de detailhandel gericht op de zakelijke markt, enige vrijheid heeft bij het bepalen van het maximale percentage van de omzet dat afkomstig mag zijn uit de verkoop aan particulieren. In hetgeen in beroep is aangevoerd heeft de Rb. terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het door het college gehanteerde percentage van 10 onredelijk is. Nu sprake is van overschrijding van het door het college maximaal toegestane percentage, heeft de Rb. terecht overwogen dat niet meer gesproken kan worden van een ondergeschikte activiteit. De Rb. heeft terecht overwogen dat het college bevoegd was handhavend op te treden. De Rb. heeft ten onrechte overwogen dat het college bevoegd is betrokkene te gelasten de verkoop aan particulieren in zijn geheel te staken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college het verbod uit het bestemmingsplan beleidsmatig zo heeft ingevuld dat 10% van de gehele omzet afkomstig mag zijn uit de verkoop aan particulieren en het in het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom bovendien te kennen heeft gegeven dat het de invordering van een verbeurde dwangsom zal opschorten indien binnen twee weken na constatering van de overtreding met behulp van omzetcijfers van de betreffende maand wordt aangetoond dat de verkoop aan particulieren is teruggebracht tot maximaal 10% van de totale omzet van het bedrijf. Nu het college zowel bij de vraag wanneer sprake is van een overtreding als bij de vraag wanneer tot invordering van de dwangsom zal worden overgegaan, bepalend acht of de verkoop aan particulieren ondergeschikt is aan de groothandelsactiviteiten en de detailhandel gericht op de zakelijke markt, diende het college de last ook dienovereenkomstig te formuleren. De last tot het geheel staken van de verkoop aan particulieren strekt derhalve verder dan nodig is om de overtreding - vastgesteld aan de hand van het beleid dat het college ter plaatse ten aanzien van ondergeschikte activiteiten voert - te beëindigen en invordering van de dwangsom te voorkomen. Het besluit op bezwaar dient om deze reden te worden vernietigd.
Pagina1121-1124
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5295
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 22-08-2012, 201202493/1/R2
CiteertitelJB 2012/225
SamenvattingProceskosten in bezwaar.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 23 december 2010 heeft het college besloten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant] om de bestemming van het perceel [locatie] te Keijenborg (hierna: het perceel) te wijzigen van "Bedrijfsterrein" naar "Wonen".
Pagina1124-1126
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5284
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 29-08-2012, 201010838/1/A3
CiteertitelJB 2012/226
SamenvattingVerklaring geen bezwaar. Beperkte kennisneming. Verhouding Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en Wet veiligheidsonderzoeken. Bestuurlijke lus.
Samenvatting (Bron)Appellant is op 23 juni 2008 aangemeld bij de AIVD voor een veiligheidsonderzoek in verband met een door hem geambieerde vertrouwensfunctie op een burgerluchthaven. De Afdeling heeft met toepassing van art. 8:29, lid 5 Awb kennis genomen van de aan het besluit van de minister ten grondslag gelegde gegevens uit het veiligheidsonderzoek. Het besluit van 18 maart 2009 en het besluit van 6 juli 2009 herhalen ter motivering van de weigering van de verklaring van geen bezwaar slechts de algemene formulering in art. 7, lid 2, aanhef en onder d, van de Wvo en behelzen geen enkele nadere motivering van het standpunt van de minister dat er onvoldoende waarborgen zijn dat appellant de verplichtingen die uit de door hem geambieerde vertrouwensfunctie voortvloeien, onder alle omstandigheden getrouwelijk zal vervullen. De Afdeling is van oordeel dat een organisatie als de AIVD zijn wettelijke taak, zoals neergelegd in art. 15 van de Wiv, uitsluitend met een zekere mate van geheimhouding effectief kan uitvoeren. Dit betekent dat de AIVD zijn actuele kennisniveau, zijn bronnen en zijn werkwijze geheim moet kunnen houden om de veiligheid van de daarbij betrokken personen en de veiligheid van de staat te kunnen waarborgen en onderzoeken niet in gevaar te brengen. De Afdeling is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de weigering ten grondslag gelegde gegevens niet in hun geheel aan appellant kunnen worden verstrekt omdat daarmee inzicht wordt gegeven in gebruikte bronnen, het actueel kennisniveau van de AIVD of de werkwijze van de AIVD en onderzoeken van de AIVD zowel nu als in de toekomst mogelijk in gevaar worden gebracht. Gezien de inhoud van de aan de weigering ten grondslag gelegde gegevens, heeft de minister zich echter niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege de aard van de gegevens in het geheel geen motivering kan worden gegeven waarom de verklaring van geen bezwaar wordt geweigerd. De minister heeft ten onrechte het belang van de staatsveiligheid, dat wordt gediend met vertrouwelijkheid van de gegevens, in zodanige mate laten prevaleren boven het belang van appellant dat hem ieder uitsluitsel over de feiten op grond waarvan de verklaring is geweigerd is onthouden. Als gevolg daarvan kan appellant zich in rechte op geen enkele wijze verweren tegen de tegen hem gerezen bezwaren en wordt wezenlijk afbreuk gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor in de procedure voor de rechter. De Afdeling ziet, gelet op de aan de weigering ten grondslag gelegde gegevens en hetgeen de minister daaromtrent heeft gesteld, geen grond voor het oordeel dat de gekozen mate van vertrouwelijkheid en de gevolgen daarvan voor de kwaliteit van de procedure in rechte zijn gerechtvaardigd in het belang van de staatsveiligheid.
Pagina1126-1129
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5966
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 29-08-2012, 201102653/1/R1
CiteertitelJB 2012/227
SamenvattingVaststelling bestemmingsplan. Beroepschrift, indiening per e-mail. Beroepschrift, indiening bij verkeerde instantie. Elektronisch bestuurlijk verkeer. Openstelling van de elektronische weg. Oogmerk e-mailbericht. Te gebruiken e-mailadressen. Tijdstip van ontvangst van een beroep- of bezwaarschrift. Verzuimherstel. Doorzendplicht onbevoegde instantie.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 14 december 2010, kenmerk 204, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Venray 2010" vastgesteld.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina1130-1137
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5940
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 29-08-2012, 201109266/1/A3
CiteertitelJB 2012/228
SamenvattingVentvergunning. Huis-aan-huisactie. Belanghebbende. Procesbelang.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college aan Eagle Promotions B.V. een ventvergunning, onder voorwaarden, verleend voor het promoten en aanbieden van het product van energiemaatschappij E.ON.
Pagina1137-1139
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5936
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 29-08-2012, 201112596/1/A1
CiteertitelJB 2012/229
SamenvattingWeigering reguliere bouwvergunning eerste fase. Bezwaarschrift, indiening per e-mail. Verzuimherstel. Elektronisch bestuurlijk verkeer. Openstellingsbeleid. Oogmerk e-malbericht met bezwaarschrift. Ambtelijke informatie en medewerking. Verzuimherstel.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 7 december 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [wederpartij] reguliere bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een drijvende aanlegsteiger in het IJ achter het perceel [locatie] te Amsterdam.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina1140-1142
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5972
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 02-08-2012, 11/3773 AW-V
CiteertitelJB 2012/230
SamenvattingGeen doorbreking appelverbod. De gebruikmaking van de bevoegdheid om van een mondelinge behandeling af te zien levert op zich zelf geen schending op van het beginsel van hoor en wederhoor dan wel van het recht op een eerlijk proces.
Samenvatting (Bron)Verzet ongegrond. Geen hoger beroep mogelijk tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, Awb. Geen reden voor doorbreking van dit appelverbod. In de eerste plaats is van belang dat de aangevallen uitspraak geen beslissing in de hoofdzaak inhoudt, maar - slechts - betrekking heeft op een verzoek om voorlopige voorziening. Bovendien geldt dat, ook als appellante gevolgd wordt in haar betoog dat de voorzieningenrechter van de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8:83, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om uitspraak te doen zonder zitting, daarmee nog niet voldoende grond is geboden voor het oordeel dat sprake is van een zodanige schending van fundamentele rechtsbeginselen en het recht op een eerlijk proces dat doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd is. De gebruikmaking van de bevoegdheid om van een mondelinge behandeling af te zien levert op zichzelf geen schending op van het beginsel van hoor en wederhoor dan wel van het recht op een eerlijk proces, terwijl de voorzieningenrechter van de rechtbank uit de overgelegde stukken kennis heeft kunnen nemen van de standpunten die partijen over en weer hebben ingenomen.
Pagina1142-1143
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX3488
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 08-08-2012, 11/7282 WWB-V
CiteertitelJB 2012/231
SamenvattingGriffierecht. Te late betaling door bewindvoerder.
Samenvatting (Bron)Verzet gegrond. Appellante kan niet worden verweten dat het griffierecht niet tijdig is betaald. Appellante heeft (ruimschoots) binnen de voor de betaling van het griffierecht gestelde (eerste) termijn, door tussenkomst van haar bewindvoerder bij het college bijzondere bijstand aangevraagd. Het college heeft de aanvraag ingewilligd en het bedrag van € 112,- overgemaakt op de (beheer)rekening van de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft pas bijna acht weken daarna, en daarmee buiten de (tweede) daarvoor gestelde termijn, het griffierecht betaald.
Pagina1143-1144
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX4040
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 13-08-2012, 10/1710 AOW
CiteertitelJB 2012/232
SamenvattingKind medewerker Joegoslavië Tribunaal. Uitsluiting verzekeringsplicht volksverzekeringen. Uitsluiting verzekering inwonend gezinslid. Geen verboden onderscheid. Geen buitensporige last.
Samenvatting (Bron)Niet verzekerd ingevolge de AOW. Deze uitsluiting van de verzekeringsplicht ingevolge de volksverzekeringen is gebaseerd op artikel 14 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen. In dit artikel is bepaald dat de inwonende gezinsleden van personeelsleden van een volkenrechtelijke organisatie niet verzekerd zijn krachtens de volksverzekeringen indien dit in de zetelovereenkomst met die organisatie is bepaald. De Raad heeft vooropgesteld dat het hier in wezen gaat om de toetsing van de Zetelovereenkomst inzake het ICTY tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties aan de internationale discriminatieverboden. De Raad oordeelt dat, in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad, de Zetelovereenkomst kan worden getoetst aan andere internationale overeenkomsten. De besluitwetgever heeft in redelijkheid tot de aangevochten regeling kunnen komen en de toepassing van de regeling door de Svb jegens betrokkene is niet van redelijke grond ontbloot. Gelet hierop is van strijd met het discriminatieverbod geen sprake. Ten aanzien van het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM oordeelt de Raad dat in het midden kan worden gelaten of in een geval als het onderhavige sprake is van een aantasting van het genot van de eigendom. Voor zover daarvan sprake is slaagt het beroep op deze bepaling niet. Naar het oordeel van de Raad kan worden aangenomen dat betrokkene voor haar verlies afdoende is gecompenseerd. Van een buitensporige last voor betrokkene is derhalve geen sprake.
Pagina1144-1148
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX3783
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelNationale Ombudsman, 26-07-2012, 2012/122
CiteertitelJB 2012/233
SamenvattingSchadevergoeding. Schadevergoedingswijzer. Vergoeding kosten klachtprocedure. Uitzondering, bijzondere omstandigheid.
Pagina1149-1153
Artikel aanvragenVia Praktizijn