Jurisprudentie Bestuursrecht

Uitgever Sdu
Tijdschrift Jurisprudentie Bestuursrecht
Datum 05-12-2012
Aflevering 15
TitelHoge Raad, 12-10-2012, 11/00150
CiteertitelJB 2012/253
SamenvattingGeen forfaitaire proceskostenvergoeding. Criterium afwijking forfaitaire bedragen. Belanghebbende stemt vooraf in met niet-naleving art. 10 lid 3 Awb.
Samenvatting (Bron)Algemene wet bestuursrecht, Artikel 2, lid 1, Besluit proceskosten bestuursrecht. Belanghebbende stemt vooraf in met niet-naleving van artikel 10:3, lid 3, Awb. Geen bovenforfaitaire proceskostenvergoeding.
Pagina1252-1253
UitspraakECLI:NL:HR:2012:BU3785
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 05-09-2012, 201107561/1/A3
CiteertitelJB 2012/254
SamenvattingInzagerecht politiegegevens. Weigeringsgronden. Wob Wpg als lex specialis. Afbakening Wpg en Archiefwet. Plaats bewaring. Begrip politiegegeven. Identificerende gegevens. Veiligheid van personen. Beperking motiveringsplicht.
Samenvatting (Bron)Gedeeltelijke afwijzing verzoek door korpsbeheerder op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wob) dat strekte tot verstrekking van de politiejournalen en eventuele andere aantekeningen die door de politie zijn gemaakt in het kader van het naar hem verrichte opsporingsonderzoek. Vast staat dat het strafdossier is vernietigd en dat de korpsbeheerder na onderzoek een aantal digitale bestanden heeft aangetroffen. Het betoog van de korpsbeheerder dat deze politiejournaals eigenlijk onder de werking van de Archiefwet 1995 vallen en dat derhalve op grond van die wet de streekarchivaris bevoegd is te beslissen, slaagt niet. De politiejournaals hadden op grond van de Archiefwet 1995 mogen worden vernietigd maar zijn niet vernietigd en berusten, naar niet bestreden is, nog steeds onder de korpsbeheerder. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat een verzoek op grond van art. 25 van de Wpg geen betrekking kan hebben op deze gegevens. De Afdeling heeft met toepassing van art. 8:29, lid 5 Awb kennis genomen van de niet verstrekte gegevens. Deze gegevens betreffen namen, adressen met uitzondering van de woonplaats, telefoonnummers en geboortedata van vrienden en familieleden van het slachtoffer alsmede van verzoeker en van getuigen. Met de Rb. is de Afdeling van oordeel dat deze gegevens moeten worden aangemerkt als gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon die in het kader van de uitoefening van de politietaak worden verwerkt, als bedoeld in art. 1, aanhef en onder a, van de Wpg. De korpsbeheerder heeft derhalve in zoverre terecht op het verzoek de Wpg toegepast. Anders dan de Rb. is de Afdeling echter niet van oordeel dat al deze politiegegevens jegens verzoeker kunnen worden aangemerkt als zijn persoon betreffende gegevens, als bedoeld in art. 25 van de Wpg. Voor zover deze politiegegevens betrekking hebben op anderen dan verzoeker, kunnen deze gegevens niet worden aangemerkt als verzoeker betreffende politiegegevens. Deze gegevens vallen niet onder het bereik van art. 25 van de Wpg en kunnen derhalve niet met toepassing van die bepaling worden verstrekt aan verzoeker. De korpsbeheerder heeft het verzoek van verzoeker reeds daarom terecht afgewezen. Voor zover de politiegegevens betrekking hebben op zowel verzoeker als derden heeft de Rb. terecht overwogen dat dit verzoeker betreffende politiegegevens zijn als bedoeld in art. 25 van de Wpg. De niet verstrekte gegevens betreffen onder meer de identiteit van personen en zien voorts op kleine groepen van personen waarvan velen elkaar kennen. De korpsbeheerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een nadere motivering per persoonsgegeven in dit geval al snel zal leiden tot identificatie van de persoon die de verklaring heeft afgelegd, waardoor de veiligheid van die persoon in gevaar zou kunnen komen. Een motivering per politiegegeven zou, gezien de gelijksoortigheid van de niet verstrekte gegevens in dit geval bovendien leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Voor het oordeel van de Rb. dat de korpsbeheerder bij zijn besluitvorming informatie zou moeten betrekken die niet onder hem berust en die hij bij derden zou moeten opvragen, biedt de Wpg geen grond. De Rb. heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de korpsbeheerder per politiegegeven had moeten motiveren of en waarom de in art. 27, lid 1, aanhef en onder b, van de Wpg bedoelde belangen zich tegen mededeling verzetten en ten onrechte het besluit van 6 september 2010 om die reden vernietigd. Gegrond hoger beroep.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina1253-1260
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX6514
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 19-09-2012, 201108541/1/A3
CiteertitelJB 2012/255
SamenvattingLast onder dwangsom. Evenredigheid dwangsom. Relatie hoogte dwangsom tot hoogte bestuurlijke boete. Brandveiligheid. Zicht op legalisering. Omvang geding. Doorzendplicht bezwaarschriften tegen invorderingsbesluiten.
Samenvatting (Bron)De Rb. heeft in het gegeven dat het college een dwangsom van € 20.000,00 per overtreding van art. 2 lid 1, aanhef en onder a Brandbeveiligingsverordening 2010 heeft opgelegd, terwijl voor diezelfde overtreding een bestuurlijke boete van ten hoogste € 9.000,00 kan worden opgelegd, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de hoogte van de opgelegde dwangsom onevenredig is. Een bestuurlijke boete strekt tot bestraffing van een gepleegde overtreding, waarbij de ernst van de overtreding van belang is voor de hoogte van de opgelegde boete. Een dwangsom strekt tot het voorkomen van een overtreding. De hoogte van de op te leggen dwangsom dient in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom. De maximumhoogte van een mogelijk op te leggen boete in geval van overtreding is daarom niet van belang voor de hoogte van een op te leggen dwangsom. De Rb. heeft met juistheid overwogen dat een aantal brieven niet is aan te merken als beschikkingen als bedoeld in art. 5:37 lid 1 Awb en daarmee als besluiten als bedoeld in art. 1:3 Awb. Zoals de Rb. heeft overwogen volgt de verbeurte van de dwangsommen alsmede de verplichting tot betaling ervan rechtstreeks uit de wet. Indien het bestuursorgaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen wenst over te gaan, dient het daartoe een beschikking te nemen. Dit volgt ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 5:37 Awb (Kamerstukken II, 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Dat het college aan voornoemde brieven een acceptgiro heeft gehecht maakt dat niet anders. Daarmee is slechts een middel gegeven om de verbeurde dwangsommen te betalen.
Pagina1260-1267
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX7697
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 19-09-2012, 201202583/1/A2 en 201202584/1/A2
CiteertitelJB 2012/256
SamenvattingVaststelling huurtoeslag en terugvordering voorschotten. GBA. Stelsel van basisregistratie. Gebruiksplicht. Uitzonderingen. Aantekening van onjuistheid. Adresgegeven. Medebewoner. (Ambtshalve) wijziging. Onomstotelijk vaststaan van onjuistheid.
Samenvatting (Bron)Nihilstelling en terugvorderen huurtoeslag. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr. 200805067/1, LJN: BH5525, waarin een verzoek om wijziging van gegevens in de GBA aan de orde was, overwogen dat voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn alsmede dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. De Afdeling heeft daarbij verder overwogen dat voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens, gelet op het systeem van de Wet GBA, onomstotelijk zal moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn Hieruit volgt - en daarmee volgt de Afdeling tevens haar uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr. 201103566/1/H2, LJN: BV1205 - voor de onderhavige zaak dat de Belastingdienst van de inschrijving van de broer op het woonadres van appellant mag uitgaan en hem daarom voor de huurtoeslag als medebewoner mag aanmerken, zolang bij die inschrijving geen aantekening van onjuistheid is geplaatst als bedoeld in art. 54 van de Wet GBA. Voor het verkrijgen van zodanige aantekening dient appellant zich tot het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, als beheerder van de desbetreffende basisadministratie, te wenden en daarover een beslissing te vragen. In die procedure kunnen de overgelegde verklaringen, en objectieve gegevens die deze ondersteunen, een rol spelen. In de onderhavige procedure kan de rechter aan een beoordeling van die bewijsmiddelen - of van de door de Belastingdienst daaraan gegeven waardering - niet toekomen.
AnnotatorG. Overkleeft-Verburg
Pagina1267-1273
LinkVolledige tekst annotatie (overkleeft-verburg.nl)
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX7701
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 26-09-2012, 201106523/1/A3
CiteertitelJB 2012/257
SamenvattingSanctie. Boete, bestuurlijke. Evenredigheidsbeginsel. Gedragslijn, vaste.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 4 februari 2010 heeft de minister [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.000,- wegens het op onzorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden.
Pagina1274-1277
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX8278
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 03-10-2012, 201108819/1/A3
CiteertitelJB 2012/258
SamenvattingHandhavend optreden, afzien. Rechtszekerheidsbeginsel.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 20 november 2008 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [verzoeker] om handhavend tegen overlast door het gebruik van de eerste bouwlaag van het gebouw [locatie] te Amsterdam (hierna: de garage) als garage op te treden afgewezen.
Pagina1277-1281
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX8976
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 03-10-2012, 201109090/1/A2
CiteertitelJB 2012/259
SamenvattingHerplantplicht. Privaatrechtelijke toestemming. Privaatrechtelijke toestemming, karakter.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het college aan [wederpartij] een last onder bestuursdwang opgelegd tot het herplanten van vijf bomen op zijn perceel aan de [locatie] te Tilburg (hierna: de locatie).
Pagina1282-1285
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX8943
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 03-10-2012, 201110156/1/R4 en 201102331/1/R4
CiteertitelJB 2012/260
SamenvattingOntvankelijkheidsgebrek, doorwerking - in beroep van rechtswege. Ontvankelijkheid, zienswijze. Zienswijze. Besluit, nieuw. Beroep van rechtswege.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 9 december 2010, heeft de raad het bestemmingsplan "Module 3 oostelijke rondweg Boskoop, traject: Parallelle Wijkdijk (Spoelwijkerlaan-gemeentegrens)" vastgesteld.
AnnotatorA.M.M.M. Bots
Pagina1285-1299
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX8931
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 03-10-2012, 201201395/1/A2
CiteertitelJB 2012/261
SamenvattingMaatregelen in kinderdagverblijf. Last. Last, bevoegdheid tot geven -.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 januari 2011 heeft de directeur van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Amsterdam (hierna: de directeur) [appellante] het bevel gegeven per direct vier maatregelen te nemen in het door haar gehouden kinderdagverblijf De Toffeltjes aan de [locatie A] te Amsterdam.
Pagina1299-1302
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX8981
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 10-10-2012, 201113216/1/R4
CiteertitelJB 2012/262
SamenvattingBevoegdheid. Beroepsgerechtigdheid, bestuursorgaan. Bestemmingsplan, vaststelling. Aanwijzing, reactieve. Processueel belang. Belang, processueel.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 1 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Grootegast" vastgesteld.
Pagina1302-1305
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX9704
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 10-10-2012, 201206672/1/V1
CiteertitelJB 2012/263
SamenvattingUitspraak. Uitspraak, ondertekening. Uitspraak, ondertekening door andere rechter. Toestemming. Toestemming, niet verleend.

De Vreemdeling vs. Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
Pagina1305-1306
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelAfdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12-10-2012, 201201197/3/R2
CiteertitelJB 2012/264
SamenvattingVerzet. Ontwerpbesluit. Zienswijze. Bekendmaking, op website. Bekendmaking, huis-aan-huisblad. Bekendmaking, geschikte wijze van -. Vormgebrek.
Pagina1306-1309
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelAfdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17-10-2012, 201104668/1/T2/R4
CiteertitelJB 2012/265
SamenvattingBestuurlijke lus. Bestuurlijke lus, termijn. Bestuurlijke lus, verlenging.
Pagina1309-1310
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BY4129
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 17-10-2012, 201110768/1/A3
CiteertitelJB 2012/266
SamenvattingContactverbod. Spreekrecht tijdens vergadering van gemeenteraad. Besluit. Besluit, niet op rechtsgevolg gericht.
Samenvatting (Bron)Bij brief van 28 juni 2011 heeft het college [appellant] medegedeeld dat het met ingang van 1 juli 2011 het contact van de gemeente Eindhoven met hem voor één jaar verbreekt, dan wel beperkt.
Pagina1310-1312
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BY0392
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 31-08-2012, 12/4321 WIA
CiteertitelJB 2012/267
SamenvattingTijdige terpostbezorging. Hogerberoepschrift meer dan twee dagen na afloop beroepstermijn ontvangen.
Samenvatting (Bron)Termijnoverschrijding indienen hoger beroepschrift.
Pagina1312-1313
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX6453
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 19-09-2012, 10/5669 ZW
CiteertitelJB 2012/268
SamenvattingAangetekende verzending document. Ontkenning ontvangst afhaalbericht. Bewijslast.
Samenvatting (Bron)Het Uwv heeft de betaling van het ziekengeld van appellant geschorst omdat appellant zonder bericht geen gevolg heeft gegeven aan uitnodigingen van het Uwv om te verschijnen bij een verzekeringsarts. Indien een rechtens van belang zijnd document aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden nagegaan of het stuk door TNT Post op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer TNT Post bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van TNT Post voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende dat geen afhaalbericht is ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit een aantekening in het register voor geregistreerde zendingen blijkt dat de brief van 19-04-2010 bij TNT Post op dezelfde datum is aangenomen. Uit navraag van het Uwv bij TNT Post blijkt vervolgens dat deze brief op 20-04-2010 aan appellant is aangeboden op zijn huisadres. Aangezien appellant niet thuis was is de brief doorgestuurd naar de afhaallocatie waarbij een afhaalbericht op het huisadres van appellant is achtergelaten. Hieruit volgt dat de desbetreffende brief op regelmatige wijze aan appellant is aangeboden. De overgelegde emailberichten maken dit niet anders, waarbij het volgende wordt aangetekend. Op 20-09-2010 heeft appellant een klacht ingediend bij TNT Post en daarin te kennen gegeven dat hij de brief van 19-04-2010 niet heeft ontvangen en dat er ook geen afhaalbericht is achtergelaten. Op 21-09-2010 heeft een medewerkster van de klantenservice van TNT Post Pakketservice oprechte excuses aangeboden voor dit ongemak. Gelet op de korte tijd die is gelegen tussen de klacht en de beantwoording daarvan en gelet op het feit dat uit de beantwoording niet blijkt van enigerlei concreet onderzoek, kan uit de aangeboden excuses – die kunnen worden gezien als een reactie op de stelling van appellant dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen – niet zonder meer worden afgeleid dat geen afhaalbericht is achtergelaten. Een impliciete erkenning van TNT Post dat ook daadwerkelijk geen afhaalbewijs is achtergelaten valt in dit emailbericht niet te lezen.
Pagina1314-1316
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX7658
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 21-09-2012, 11/2843 WIA
CiteertitelJB 2012/269
SamenvattingBestuurlijke lus. Geen weigering gebrek te herstellen.
Samenvatting (Bron)Geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Voldoende medische- en arbeidskundige grondslag.
Pagina1316-1319
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX7975
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 28-09-2012, 11/1310 TW + 11/1311 TW
CiteertitelJB 2012/270
SamenvattingWeigering terug te komen van beëindiging uitkering. Vertrouwensbeginsel. Geen gehoudenheid bestuursorgaan een begunstigende handelswijze in het verleden naar de toekomst te herhalen.
Samenvatting (Bron)Afwijzing verzoek om herziening: geen nieuwe feiten of omstandigheden. De verzoeken van appellante strekken er uitsluitend toe dat het Uwv terugkomt van de besluiten waarbij de toeslag ingaande 1 juli 2003 is beëindigd, voor zover daarbij geen uitloop is gegeven op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol. Deze verzoeken hebben betrekking op een op dat moment reeds afgesloten periode. Er was op dat moment geen sprake van een nieuwe aanvraag om toekenning van een toeslag. Volgens vaste jurisprudentie vormt de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat in hun geval niet de eis kan gelden dat er nova zijn, gelet op de bijzondere positie van Turkse uitkeringsgerechtigden. Betoogd is dat het een grote groep mensen betreft, die gezien de taalbarrière niet bij machte is de juiste rechtshulp te vinden en daardoor niet gelijkwaardig is aan de overheid. Zij hebben destijds derhalve niet (tijdig) rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen de beëindiging van de toeslag en daarom mag de eis van nova niet worden gesteld. De Raad kan appellanten hierin niet volgen. Deze groep betrokkenen is niet zo bijzonder, dat dit een inbreuk op het (ook voor een bestuursorgaan als het Uwv van betekenis zijnde) rechtszekerheidsbeginsel rechtvaardigt. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat velen in gelijke omstandigheden als appellanten destijds wel tijdig bezwaar, beroep en hoger beroep hebben kunnen instellen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom dit in het geval van appellanten niet mogelijk was. Naar aanleiding van de stelling van appellanten, dat het Uwv op grond van het arrest Kühne & Heitz, gehouden is terug te komen van de beëindiging van de toeslag nu gebleken is dat deze in strijd is met een internationaal verdrag, wordt het volgende opgemerkt. In genoemd arrest heeft het Hof overwogen dat een bestuursorgaan verplicht is een onherroepelijk geworden besluit opnieuw te onderzoeken ten aanzien van de toepassing van communautair recht op grond van nieuwe jurisprudentie, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan. In de onderhavige gevallen is niet aan de door het Hof gestelde voorwaarden voldaan. De beëindigingsbesluiten zijn niet door een uitspraak van de hoogste nationale rechter in rechte onaantastbaar geworden, maar door het feit dat appellanten daartegen geen, dan wel niet uitputtend, rechtsmiddelen hebben aangewend. Tot slot kan worden vastgesteld dat de situatie van appellanten niet zonder meer vergelijkbaar is met de situatie van Turkse uitkerings¬gerechtigden na de uitspraak van 14 maart 2003. Bij die uitspraak is vastgesteld dat de afbouw van de toeslag in strijd was met artikel 5 van de ILO-conventie 118. De Nederlandse regering heeft daarop gereageerd met de aanmelding van de toeslag als een ‘andere uitkering’ als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van die conventie. Voorts heeft Nederland op 24 december 2004 ILO-conventie 118 opgezegd, welke opzegging per 20 december 2005 van kracht is geworden. Naar zeggen van het Uwv, heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid destijds besloten de toeslag voor de beperkte periode van 1 januari 2000 tot 1 juli 2003 aan alle Turkse rechthebbenden in Turkije te hergeven. De vraagstelling aan het Hof van 1 november 2007 bevatte slechts een voorlopig oordeel van de Raad. Het bevatte weliswaar de overweging dat de beëindiging van de toeslag per 1 juli 2003 zonder afbouwperiode in strijd moest worden geacht met artikel 1 van het Eerste Protocol, maar legde daarnaast vragen aan het Hof voor over de betekenis van communautaire bepalingen. De beantwoording door het Hof van deze vragen heeft geleid tot de onder 3 genoemde uitspraken van 11 november 2011, waarin is vastgesteld dat de beëindiging van de toeslag in strijd is met het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije. Gezien deze omstandigheden kan de situatie na de uitspraak van 14 maart 2003 niet zonder meer op één lijn worden gesteld met die na de vraagstelling van 1 november 2007.
Pagina1319-1322
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BX9420
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 27-09-2012, AWB 11/960
CiteertitelJB 2012/271
SamenvattingSubsidieregeling. Strijd met gelijkheidsbeginsel.
Samenvatting (Bron)subsidieregeling energie en innovatie; duurzame warmte voor bestaande woningen; strijd met gelijkheidsbeginsel; voorwaarde in regeling onverbindend
Pagina1323-1329
UitspraakECLI:NL:CBB:2012:BX8834
Artikel aanvragenVia Praktizijn