AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 02-02-2013
Aflevering 5
TitelRaad van State, 12-12-2012, 201112597/1/A3
CiteertitelAB 2013/23
SamenvattingAanvullende Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam behelst geen algemeen verbindende voorschriften, maar beleidsregels; beleidsregels of concretiserende besluiten van algemene strekking?
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college de Aanvulling Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam met wateren van de stadsdelen Noord en Zeeburg (hierna: Aanvullende Regeling) vastgesteld.
AnnotatorL.J.A. Damen
Pagina133-137
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BY5850
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 17-10-2012, 201111825/1/A3
CiteertitelAB 2013/24
SamenvattingBelanghebbende. Contractuele relatie maar niet enkel een afgeleid belang. Eigendomsbelangen worden geraakt.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 30 november 2010 heeft de burgemeester Stichting Dorpshuis "De Zwaan" (hierna: het dorpshuis) een vergunning voor het organiseren van evenementen verleend voor het jaar 2011 (hierna: de evenementenvergunning).
AnnotatorH.D. Tolsma
Pagina137-140
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BY0374
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, afd. bestuursrechtspraak, 14-03-2012, 201104604/3/A1
CiteertitelAB 2013/25
SamenvattingHerziening. Nova-definitie
AnnotatorR. Ortlep
Pagina140-142
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BY9040
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 29-08-2012, 201102730/1/A4
CiteertitelAB 2013/26
SamenvattingBegrip afvalstof. Bijproduct. Verliezen karakter afvalstof. Onderzoeksplicht.
Samenvatting (Bron)Besluit waarbij het college voorschriften verbonden aan de eerder aan appellante verleende milieuvergunning voor een betoncentrale, heeft ingetrokken en nieuwe voorschriften aan deze vergunning heeft verbonden. Appellante kan zich niet verenigen met de voorschriften die haar verplichten tot het beschrijven van een acceptatie- en verwerkingsbeleid en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle voor de afvalstof vliegas. Zij stelt dat de vliegas die zij inneemt geen afvalstof is, zodat deze voorschriften niet nodig zijn. De Afdeling overweegt dat de vraag of vliegas een afvalstof is, moet worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting betrekt appellante de vliegas ofwel rechtstreeks van verschillende kolengestookte elektriciteitscentrales ofwel van de Vliegasunie, waar zij tevoren nader is bewerkt. Voor zover de vliegas rechtstreeks wordt betrokken van kolengestookte elektriciteitscentrales, overweegt de Afdeling dat (…) het college bij het nemen van het bestreden besluit ervan is uitgegaan dat de vliegas die vrijkomt bij de elektriciteitscentrales een nadere bewerking moet ondergaan alvorens zij bij de productie van betonmortel kan worden ingezet. Ter zitting heeft appellante gesteld dat de vliegas die zij direct van de elektriciteitscentrales afneemt, zonder nadere bewerking in haar productieproces kan worden ingezet. Het college heeft de stelling van appellante dat het productieproces bij elektriciteitscentrales kan worden gestuurd met het oog op de kwaliteit van de vliegas en aldus mede is gericht op verkrijging van vliegas met een hoge kwaliteit, niet gemotiveerd weerlegd of nader onderzocht. Aan het standpunt van het college dat de vliegas niet als bijproduct in de zin van art. 5 van Richtlijn 2008/98/EG kan worden aangemerkt omdat zij nadere bewerking behoeft en niet wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces, ligt dan ook onvoldoende onderzoek ten grondslag. Het bestreden besluit is op dit punt in strijd met art. 3:2 Awb. Voor zover de vliegas wordt betrokken van de Vliegasunie, overweegt de Afdeling het volgende. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat de kwaliteit van vliegas afkomstig van de elektriciteitscentrales in bepaalde gevallen zodanig is, dat zij niet direct kan worden ingezet als grondstof voor het vervaardigen van betonmortel. In dat geval ondergaat de vliegas een nadere bewerking of kwaliteitsbehandeling bij de Vliegasunie. (…) Het college stelt dat de vliegas op het moment dat zij de elektriciteitscentrales verlaat, een afvalstof is. Vervolgens moet, aldus het college, de vraag worden beantwoord of de eventuele bewerkingshandelingen tot gevolg hebben dat vliegas de kwalificatie van afvalstof verliest. Met een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 11 november 2004, C-457/02, Niselli, (LJN: BG1366) is het college van mening dat de vliegas eerst haar kwalificatie als afvalstof verliest op het moment dat zij daadwerkelijk nuttig is toegepast en een afgewerkt product vormt. (…) De Afdeling overweegt dat het Hof van Justitie in voormeld arrest van 11 november 2004, (Niselli), punt 52, heeft geoordeeld dat gesorteerd en mogelijk voorbehandeld schroot, dat voor de staalindustrie een secundaire grondstof vormt, als afvalstof gekwalificeerd moet blijven tot het daadwerkelijk is gerecycleerd tot ijzer- en staalproducten, met name tot het in het bewerkingsproces waarvoor het is bestemd, een afgewerkt product vormt. In de daaraan voorafgaande stadia kan het immers nog niet als gerecycleerd worden beschouwd, aangezien dat bewerkingsproces nog niet is voltooid, aldus het Hof van Justitie. Verder heeft het Hof van Justitie in dat arrest voor recht verklaard dat het begrip afvalstof niet aldus moet worden uitgelegd dat het alle productie- of consumptieresiduen uitsluit die kunnen worden of daadwerkelijk worden hergebruikt in een productie- of consumptiecyclus, zonder dat zij een voorafgaande bewerking ondergaan en zonder dat zij schade aan het milieu berokkenen, dan wel nadat zij een voorafgaande bewerking hebben ondergaan doch zonder dat enige handeling van nuttige toepassing noodzakelijk is. Niet in geschil is dat de Vliegasunie de vliegas, afkomstig van kolengestookte elektriciteitscentrales, bewerkt en geschikt maakt als grondstof ten behoeve van de productie van betonmortel. De vliegas wordt onder meer gezeefd en in bepaalde verhoudingen gemengd om de kwaliteit te optimaliseren. Het aldus verkregen product wordt als grondstof voor de productie van betonmortel op de reguliere markt aangeboden en tegen een commerciële prijs verkocht. Het kan zonder nadere bewerking en zonder nadelige milieugevolgen worden toegepast bij de productie van betonmortel. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de vliegas na deze bewerking door de Vliegasunie een stof is waarvan de Vliegasunie zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Op het moment dat de vliegas bij appellante als grondstof binnenkomt, is daaraan het karakter van afvalstof ontvallen. De verwijzing door het college naar het arrest van het Hof van Justitie van 11 november 2004 (Niselli) leidt niet tot het door het college beoogde doel. Uit dit arrest volgt niet dat alle productie- en consumptieresiduen die worden hergebruikt afvalstof blijven totdat zij daadwerkelijk zijn gerecycleerd dan wel in het bewerkingsproces afgewerkte producten vormen. Verder is in dit geval het bewerkingsproces van de vliegas voltooid op het moment dat zij bij de Vliegasunie als grondstof voor de betonmortelproductie geschikt is gemaakt. Gelet op het vorenstaande is de vliegas die afkomstig is van de Vliegasunie en binnen de inrichting wordt gebruikt ten behoeve van de vervaardiging van betonmortel, geen afvalstof. De beroepsgrond slaagt.
AnnotatorJ.R.C. Tieman
Pagina142-149
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX5995
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 21-11-2012, 11/554 WW
CiteertitelAB 2013/27
SamenvattingGeen zwijgrecht bij rechtmatigsheidsonderzoek. Onder druk verkregen verklaring is onbruikbaar voor boeteoplegging.
Samenvatting (Bron)Schending inlichtingenverplichting. terugvordering van WW-uitkering en ZW-uitkering en oplegging boete. De Raad overweegt ten aanzien van de boete het volgende.(…) Art. 25 van de WW verplicht de werknemer op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het Uwv alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. De inlichtingenverplichting is voor het Uwv een noodzakelijk instrument om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen vaststellen. Voor zover de werknemer is verzocht om inlichtingen te verstrekken ter vaststelling van de rechtmatigheid van de uitkering, kan deze zich niet met een beroep op de waarborgen van het EVRM of het IVBPR aan zijn inlichtingenverplichting onttrekken. Voor zover het een op grond van art. 27a van de WW op te leggen boete betreft wegens schending van de inlichtingenverplichting dienen de vaststelling, het boetebesluit en de toetsing daarvan te voldoen aan de eisen die art. 6, eerste lid, van het EVRM stelt in geval van een “criminal charge”. Daartoe behoren de eerbiediging van het recht van de beschuldigde om te zwijgen en van diens recht om zichzelf niet te behoeven incrimineren (vgl. HR 27 juni 2001, LJN AB2314, en 6 juni 2008, LJN BD3163, en de arresten van het EHRM 17 december 1996 (Saunders tegen Verenigd Koninkrijk, BNB 1997, 254), 3 mei 2001 (J.B. tegen Zwitserland, EHRC 2001, 45 en BNB 2002, 26) en 5 april 2012 (Chambaz tegen Zwitserland, EHRC 2012, 135 en FED 2012,77). Appellant kon niet uitsluiten dat van de door hem aan de fraude-inspecteur verstrekte informatie ook gebruik zou kunnen worden gemaakt voor het opleggen van een boete. Met name gelet op de hiervoor genoemde arresten in de zaken J.B. (rechtsoverweging 64) en Chambaz (rechtsoverwegingen 52 tot en met 54) tegen Zwitserland, heeft appellant zich terecht gekeerd tegen het gebruik van de door hem op 21 november 2008 afgelegde verklaring waar het de vaststelling en de toetsing van de opgelegde boete betreft. Alvorens appellant deze verklaring aflegde heeft de fraude-inspecteur appellant er immers uitdrukkelijk op gewezen dat hij verplicht was de gestelde vragen te beantwoorden. Het bewijsmateriaal in die verklaring is daarmee onder druk en niet onafhankelijk van de wil van appellant verkregen en moet daarom buiten beschouwing blijven. Het Uwv heeft ter zitting erkend dat de boete in overwegende mate op de verklaring van 21 november 2008 is gebaseerd. Bij de toetsing van de boete dienen echter alleen de overige onderzoeksgegevens in aanmerking te worden genomen, omdat deze niet in strijd met art. 6, eerste lid, van het EVRM zijn verkregen. Uit die gegevens volgt slechts dat appellant op 16 oktober 2008 en op 12 november 2008 werkend in het bedrijf van zijn neef is gezien. Van het niet onverwijld eigener beweging aan het Uwv melding maken van de werkzaamheden op die dagen is appellant niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt te maken. Het Uwv was daarom op grond van art. 27a van de WW wel gehouden appellant een boete op te leggen maar de met het bestreden besluit opgelegde boete is geen evenredige sanctie. Voor de nadere vaststelling van de hoogte van de boete is van belang dat appellant niet eerder een boete is opgelegd en dat het niet melden van werkzaamheden op twee dagen appellant kan worden verweten. Gelet op de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan en op de overige ten aanzien van appellant gebleken omstandigheden acht de Raad een appellant op te leggen boete ter hoogte van het in art. 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten genoemde bedrag van € 52,- evenredig.
AnnotatorR. Stijnen
Pagina149-155
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BY3772
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 11-04-2012, 11/4355 WMO
CiteertitelAB 2013/28
SamenvattingLegaliteitsbeginsel. Intrekking. Terugvordering.
Samenvatting (Bron)Herziening en terugvordering. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Helder 2008 biedt de ruimte om ten aanzien van het gehele pgb te verlangen dat het wordt besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt en dat in het verlengde daarvan appellant het pgb kan verlagen met het verschil tussen het bestede bedrag en het betaalde bedrag en dat dit verschil vervolgens kan worden teruggevorderd. Nu betrokkene van het in 2008 betaalde pgb slechts gedeeltelijk heeft verantwoord, heeft zij niet aangetoond het resterende bedrag is besteed aan huishoudelijke hulp. Gelet hierop was appellant in beginsel bevoegd tot herziening en gedeeltelijke terugvordering van de toegekende voorziening over te gaan. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit het bestreden besluit geen belangenafweging blijkt en dat dit des te meer klemt gelet op de door betrokkene aangevoerde omstandigheden. In hoger beroep heeft appellant geen onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat wel acht is geslagen op de door betrokkene aangevoerde omstandigheden.
AnnotatorI. Sewandono
Pagina155-159
UitspraakECLI:NL:CRVB:2012:BW2492
Artikel aanvragenVia Praktizijn