AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 06-07-2013
Aflevering 27
TitelRaad van State, 01-05-2013, 201207023/1/A2
CiteertitelAB 2013/193
SamenvattingEen subsidieverplichting volgt uit de verleningsbeschikking of de regeling waarop de subsidie is gebaseerd. Een gedetailleerde projectadministratie volgt niet uit algemene verplichting aangaande rekening en verantwoording.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 5 november 2010 heeft het dagelijks bestuur het besluit tot verlening van subsidie voor een haalbaarheidsonderzoek naar een detectiemethode om kaviaar te identificeren, ingetrokken.
AnnotatorC.N. van der Sluis
Pagina1123-1126
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ9058
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 17-04-2013, 201205035/1/A2
CiteertitelAB 2013/194
SamenvattingPlanschade. Beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre de mogelijkheden van een nog uit te werken bestemming bij een planvergelijking mogen worden betrokken voor een uitwerkingsplan is vastgesteld.
Samenvatting (Bron)Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade. Appellant betoogt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de maximale mogelijkheden van de krachtens het bestemmingsplan uit te werken bestemming bij de vergelijking tussen het oude en het nieuwe planologische regime mogen worden betrokken. De Afdeling overweegt dat de in het betoog opgeworpen rechtsvraag eerder (bij uitspraak van 7-11-2012, 201110908/1/A2, LJN: BY2475) is beantwoord en dat daaruit voortvloeit dat het betoog slaagt. Zij concludeert tot een motiveringsgebrek en draagt het college op met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen, een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. Daartoe dient het college, aldus de Afdeling, rekening houdend met het volgende, een nader deskundigenadvies inwinnen. (….). De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of en zo ja in hoeverre de mogelijkheden van een nog uit te werken bestemming bij een planvergelijking mogen worden betrokken vóór een uitwerkingsplan is vastgesteld. Als gevolg van de uitwerkingsplicht, bedoeld in art. 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, is het vaststellen van een uitwerkingsplan niet slechts een toekomstige onzekere gebeurtenis. Hoewel de uitwerkingsplicht bij een letterlijke lezing van art. 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro niet kan worden beschouwd als oorzaak van schade in de zin van die bepaling, laat dat onverlet dat sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aannemelijk is dat de uit te werken bestemming vroeg of laat zal worden uitgewerkt. Naar het oordeel van de Afdeling brengt dit met zich dat de mogelijkheden van de uit te werken bestemming bij de planvergelijking niet buiten beschouwing mogen worden gelaten. Met die mogelijkheden dient aldus rekening te worden gehouden dat nagegaan dient te worden wat ten tijde van de inwerkingtreding van het betrokken besluit naar redelijke verwachting de invulling van de uit te werken bestemming van de gronden zou zijn. In dat verband komt onder meer betekenis toe aan de uitwerkingsregels, aan de toelichting bij het bestemmingsplan en aan de mate waarin een en ander, naar aard en omvang, binnen de ruimtelijke kenmerken van de omgeving en het geldende planologische beleid past. Het ligt voor de hand dat deze vraag wordt beantwoord door de ten behoeve van de planvergelijking door het college te raadplegen deskundige. Indien in dit geval uit de planvergelijking blijkt dat appellant door de planologische wijziging in een nadeliger positie is komen te verkeren en daardoor schade lijdt die niet binnen het normale maatschappelijke risico valt, dient vervolgens te worden onderzocht of die wijziging voor appellant ten tijde van de aankoop van de woning, gelet op het destijds geldende bestemmingsplan, voorzienbaar was en de gestelde schade op de voet van art. 6.3, aanhef en onder a, van de Wro, geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening mag worden gelaten, omdat hij wordt geacht het risico te hebben aanvaard dat de planologische situatie op de gronden in zijn nadeel zou veranderen.
AnnotatorG.M. van den Broek
Pagina1127-1131
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ7707
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 07-11-2012, 201110908/1/A2
CiteertitelAB 2013/195
SamenvattingPlanschade. Bij planvergelijking tussen een bestemmingsplan en een nieuw planologisch regime niet uitgaan van maximale mogelijkheden van de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan.
Samenvatting (Bron)Afwijzing aanvraag om een tegemoetkoming in planschade op de grond dat appellant door de planologische wijziging niet in een nadeliger positie is komen te verkeren. Daartoe is in dat advies een vergelijking tussen het bestemmingsplan 'Het Bosje' en het besluit van 19 september 2007 (waarbij vrijstelling ex art. 19.2 WRO is verleend) gemaakt. De gronden zijn in dat bestemmingsplan voor 'uit te werken woongebied' bestemd. In het advies is de conclusie getrokken dat, uitgaande van een maximale invulling van die bestemming onder het oude planologische regime, het besluit van 19 september 2007 niet tot een planologische verslechtering heeft geleid. Op de aanvraag van appellant om een tegemoetkoming in planschade is de Wro van toepassing. Dat een uitwerkingplan thans, anders dan onder het oude recht, oorzaak van planschade kan zijn, dient naar het oordeel van de Afdeling tot gevolg te hebben dat bij een vergelijking tussen een bestemmingsplan en het nieuwe planologische regime niet van de maximale mogelijkheden van de uitwerkingsregels van dat bestemmingsplan wordt uitgegaan. Indien van de maximale mogelijkheden van die uitwerkingsregels wordt uitgegaan, zou dat tot de ongewenste situatie leiden dat een uitwerkingsplan als zodanig nimmer tot een planologische verslechtering kan leiden, omdat dat uitwerkingsplan als oorzaak van planschade dan immers wegvalt tegen de maximale invulling van het bestemmingsplan waarin de uitwerkingsverplichting is opgenomen. Er is geen aanleiding hierover anders te oordelen, als, zoals in dit geval, zowel het oude als nieuwe planologische regime onder de WRO tot stand is gekomen. Daarvoor is redengevend dat uit het weergegeven overgangsrecht volgt dat de onder de WRO tot stand gekomen bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en vrijstellingen als bedoeld in art. 19, lid 2 van de WRO worden gelijkgesteld aan de bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en ontheffingen die tot stand zijn gekomen onder de Wro. Derhalve is het college, bij de vergelijking tussen het bestemmingsplan 'Het Bosje' en het besluit van 19 september 2007, ten onrechte van een maximale invulling van de bestemming 'uit te werken woongebied' van de gronden onder het oude planologische regime uitgegaan. Het betoog slaagt. Gegrond hoger beroep. Niet in geschil is dat de bouw en ingebruikname van het woon-zorgcomplex op de gronden niet in strijd met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan 'Het Bosje' was. Voorts was ten tijde van de koop van de woning niet uitgesloten dat het uitwerkingsplan 'Het Bosje 1' niet zou worden vastgesteld en verwezenlijkt. Derhalve kon appellant, als redelijk denkend en handelend koper, destijds aan de terinzagelegging van het ontwerp van het uitwerkingsplan 'Het Bosje 1' niet de verwachting ontlenen dat in de toekomst op de gronden geen woningbouw zou plaatsvinden als door het vrijstellingsbesluit mogelijk gemaakt. Voorzienbare planologische wijziging.
AnnotatorG.M. van den Broek
Pagina1131-1134
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BY2475
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 01-08-2012, 201108638/1/A2
CiteertitelAB 2013/196
SamenvattingPlanschade. Binnenplanse ontheffing is een zelfstandige schadeoorzaak. Bij de planvergelijking moet in een bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheid bij de maximale invulling van dat bestemmingsplan buiten beschouwing worden gelaten.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 1 april 2010 heeft het college het verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
AnnotatorG.M. van den Broek
Pagina1134-1139
UitspraakECLI:NL:RVS:2012:BX3316
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 09-01-2013, 201203715/1/A3
CiteertitelAB 2013/197
SamenvattingDe vaststelling van huurtarieven van volkstuinen levert geen besluit op omdat die berust op een privaatrechtelijke bevoegdheid en die bevoegdheid kan ook niet in het kader van een publieke taak als publiekrechtelijk worden gezien.
Samenvatting (Bron)Een rechtshandeling is publiekrechtelijk indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. De bevoegdheid tot het verhogen van de huurtarieven van de volkstuinen en nutstuinen valt hier niet onder, maar is louter privaatrechtelijk. Het feit dat de verhuur van volkstuinen en nutstuinen is opgenomen in verscheidene beleidsmatige stukken doet hier niet aan af. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ABRS, 10-04-1995, R01.92.1060, LJN: AK3508) kan een bevoegdheid die haar basis vindt in het burgerlijk recht als publiekrechtelijk worden beschouwd indien de bevoegdheid wordt gehanteerd in het kader van een aan het bestuursorgaan opgedragen publieke taak. Het verhuren van volkstuinen en nutstuinen en daarmee het vaststellen van de huurtarieven daarvan kan niet als een zodanige taak worden gezien. Het betoog faalt.
AnnotatorH. Peters
Pagina1139-1141
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BY7987
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 03-01-2013, 201203387/1/V4
CiteertitelAB 2013/198
SamenvattingAmbtshalve aanvulling rechtsgrond. Aanvulling rechtsgrond met EVRM-bepaling wanneer alleen beroep is gedaan op de corresponderende Handvestbepaling.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 19 mei 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
AnnotatorR. Ortlep
Pagina1141-1143
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BY8254
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 21-03-2013, 12/1877 WUV
CiteertitelAB 2013/199
SamenvattingEen verzoek van een niet-belanghebbende levert geen besluit op maar wel een voor bezwaar en beroep daarmee gelijkgestelde handeling.
Samenvatting (Bron)Brief waarbij appellant heeft verzocht om vergoeding van de extra kosten die zijn gemaakt vanwege de verzorging en verpleging thuis van zijn echtgenote, in de periode voorafgaande aan haar overlijden. Zij was vervolgde en uitkeringsgerechtigde ingevolge de Wuv. Bij brief heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Daartoe is overwogen dat een wettelijke titel voor toekenning ontbreekt, omdat aanspraken op grond van de Wuv persoonsgebonden zijn voor het in leven zijnde oorlogsslachtoffer. De Raad overweegt dat het inleidend verzoek van appellant strekt tot vergoeding van kosten die zijn gemaakt ten behoeve van zijn inmiddels overleden echtgenote. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant bij dit verzoek geen belanghebbende is in de zin van art. 1:2 Awb (CRvB 16 maart 2006, LJN: AV7750). Het verzoek van appellant is daarom geen aanvraag in de zin van art. 1:3, lid 3 Awb. Dit betekent dat de brief van verweerder geen beschikking is als bedoeld in het tweede lid. Een afwijzing zoals deze is naar haar aard ook niet gericht op rechtsgevolg. De brief is dus geen besluit. Op grond van art. 6:2, aanhef en onder a, van de Awb moet de brief echter, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, met een besluit gelijk worden gesteld. De wetsgeschiedenis stelt buiten twijfel dat dit artikelonderdeel mede betrekking heeft op de schriftelijke afwijzing van een verzoek van een niet-belanghebbende om een besluit te nemen (PG Awb II, p. 383-384). Bij het nemen van het bestreden besluit is dit niet onderkend. Toch is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb staat bezwaar alleen open voor een belanghebbende. Dat is appellant niet. Ook de hiervoor bedoelde wetsgeschiedenis maakt duidelijk dat in deze situatie niet-ontvankelijkverklaring moet volgen.
AnnotatorH. Peters
Pagina1143-1146
UitspraakECLI:NL:CRVB:2013:BZ5123
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep, 11-03-2013, 13/548 WW-VV
CiteertitelAB 2013/200
SamenvattingVerval van connexiteit inzake een verzoek om voorlopige voorziening.
AnnotatorR. Stijnen
Pagina1146-1148
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-12-2012, AWB 09/1018, AWB 09/1024 en 09/1043
CiteertitelAB 2013/201
SamenvattingOntbundelde glastoeslag. Tariefregulering. Partijen hebben geen recht op inzage van de kosten die ten grondslag liggen aan een kostengeoriënteerd tarief.
Samenvatting (Bron)Telecommunicatiewet
AnnotatorW. Sauter
Pagina1148-1163
UitspraakECLI:NL:CBB:2012:BZ1010
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 09-05-2012, AWB 11/659
CiteertitelAB 2013/202
SamenvattingOplegging Europese randvoorwaardenkorting is in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Samenvatting (Bron)Regeling GLB-inkomenssteun 2006 randvoorwaardenkorting herhaalde niet-naleving
AnnotatorJ.E. van den Brink
Pagina1163-1166
UitspraakECLI:NL:CBB:2012:BW6496
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCollege van Beroep voor het bedrijfsleven, 25-05-2012, AWB 10/492
CiteertitelAB 2013/203
SamenvattingVertrouwensbeginsel. Uitsluiting en terugvordering. Redelijkerwijs door de landbouwer te ontdekken fout.
Samenvatting (Bron)Artikel 140 Verordening (EG) nr. 1782/2003. Uitsluiting van rundveebetalingen wegens aantreffen verboden stof chlooramfenicol. Terugvordering van het reeds betaalde.
AnnotatorJ.E. van den Brink
Pagina1166-1173
UitspraakECLI:NL:CBB:2012:BW6988
Artikel aanvragenVia Praktizijn