AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 08-11-2013
Aflevering 41
TitelRaad van State, 28-08-2013, 201211695/1/R4
CiteertitelAB 2013/352
SamenvattingProvinciale algemene regel en ontheffingsvereiste zijn van toepassing op het wijzigingsplan. Geen aanleiding voor het oordeel dat het ontheffingvereiste buiten toepassing zou moeten blijven.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan "Uitbreiding agrarisch bedrijf Oudeweg 105" vastgesteld.
AnnotatorD. Korsse
Pagina2043-2048
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:929
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 07-08-2013, 201302176/1/R3
CiteertitelAB 2013/353
SamenvattingBeleidsvrijheid bij beoordeling aanvraag bestemmingsplanherziening. Vestigingscriteria voor crematoria niet bekend gemaakt, per geval aanvaardbaarheid beleid toetsen. Verenigbaarheid crematorium en woonfunctie.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad geweigerd een bestemmingsplan vast te stellen voor de uitbreiding van een uitvaartcentrum met een crematorium aan de [locatie] in Boxmeer.
Pagina2048-2052
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:689
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 21-08-2013, 201205411/1/A3
CiteertitelAB 2013/354
SamenvattingOpenbaarheid. Bestuurlijke aangelegenheid. Gemachtigde en belanghebbende.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking van een mediationverslag afgewezen.
AnnotatorP.J. Stolk
Pagina2052-2055
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:796
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 09-08-2013, 201207385/1/V4
CiteertitelAB 2013/355
SamenvattingHet is onevenredig bezwarend om van een vreemdeling die een beroep wenst te doen op artikel 20 VWEU, te vergen om een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier in te dienen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 2 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
AnnotatorP.R. Rodrigues Lopes
Pagina2055-2061
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:725
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 29-05-2013, 201207465/1/A2
CiteertitelAB 2013/356
SamenvattingAppellant kan de onvolledigheid van de ingediende aanvraag niet worden tegengeworpen. Duidelijkheid omtrent de over te leggen gegevens is van belang, nu een aanvrager maar één kans heeft een succesvolle aanvraag in te dienen, omdat het subsidieplafond veelal is bereikt op het moment dat een onvolledige subsidieaanvraag wordt aangevuld.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 4 mei 2011 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om hem subsidie te verlenen ten behoeve van de instandhouding van vijf op het landgoed Eyckenstein gelegen beschermde monumenten, buiten behandeling gelaten.
AnnotatorA. Drahmann
Pagina2061-2066
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:CA1381
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 10-07-2013, 201211354/1/A1
CiteertitelAB 2013/357
SamenvattingHerhaalde aanvraag. Uitzondering dat de aanvrager uiterlijk in de bestuurlijke fase nova dient te vermelden.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 17 november 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het aanleggen van een uitweg op het perceel [locatie] te Wassenaar (hierna: het perceel).
AnnotatorR. Ortlep
Pagina2066-2069
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:267
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 17-04-2013, 201207795/1/A3
CiteertitelAB 2013/358
SamenvattingGrondenfuik tussen beroep en hoger beroep; ook bij IVRK- en EVRM-gronden; voorwerp hoger beroep; in hoger beroep staat juistheid uitspraak rechtbank centraal.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 13 juli 2011 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
AnnotatorT. Barkhuysen , M.L. van Emmerik
Pagina2069-2073
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ7713
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 20-03-2013, 201112448/1/T1/A3
CiteertitelAB 2013/359
SamenvattingCriteria en grenzen zelf in de zaak voorzien; effectieve rechtsbescherming; tussenuitspraak; identiteitsfraude; onjuiste kentekenregistratie; artikel 8 EVRM; Romet-jurisprudentie EHRM; positieve ontwikkelingen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 24 januari 2012 heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van appellant als bedoeld in art. 37, lid 1 van het Kr, gelezen in samenhang met art. 58, lid 1 van de Wvw 1994, dient te worden afgewezen. Appellant betoogt dat de RDW dat verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Volgens [appellant] was de RDW gehouden de onjuiste kentekenregistraties ongedaan te maken. De RDW was ervan op de hoogte dat kentekenregistraties in verband met identiteitsfraude ten onrechte op zijn naam zijn gesteld. Hij acht de onrechtmatige registraties verstrekkend en een grove inbreuk op zijn rechten, die onder meer in art. 8 EVRM bescherming vinden. Hierbij verwijst appellant naar het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de mens (het EHRM) van 14-2- 2012 in de zaak Romet tegen Nederland, zaak nr. 7094/06, LJN: BW2721. De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat geen verzoek op grond van art. 37 van het Kr, gelezen in samenhang met art. 58, lid 1 van de Wvw 1994 kan worden gedaan. De wetgever heeft niet in een dergelijke verzoekprocedure voorzien. De correctie die appellant wenst, moet worden verkregen via de verzoekprocedure in art. 40, lid 2 van het Kr. Ter zitting heeft de RDW zijn standpunt nader toegelicht. De RDW stelt dat hij bevoegd is tot ongeldigverklaring van kentekenbewijzen en dat op ieder verzoek dat binnen zijn bevoegdheid valt een besluit kan worden genomen. Volgens de RDW heeft ongeldigverklaring van de kentekenbewijzen voor [appellant] echter ten opzichte van de procedure tot verval van de tenaamstelling in het kentekenregister geen toegevoegde waarde. De RDW acht in dit geval de door de wetgever voorgeschreven wijze afdoende. Als een verzoek op grond van art. 40, lid 2 van het Kr wordt toegewezen, raakt het kentekenbewijs dat overblijft de tenaamgestelde namelijk niet langer. Appellant heeft geen belang bij de ongeldigverklaring van de kentekenbewijzen, aldus de RDW. De RDW heeft voorts toegelicht dat het alleen overgaat tot ongeldigverklaring van kentekenbewijzen als duidelijk is dat de bedoelde voertuigen teniet zijn gegaan. Daarvan is hier volgens de RDW niet gebleken. Bovendien wordt conform het door de RDW gevoerde beleid aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling noch aan de ongeldigverklaring van een kentekenbewijs van een voertuig terugwerkende kracht verleend, behoudens bij hoge uitzondering. Aappellant wenst met terugwerkende kracht beëindiging van de identiteitsfraude en de daaruit voor hem voortgevloeide gevolgen te bereiken. In zijn verzoek van 3 februari 2011 heeft hij gesteld dat hij wordt benadeeld doordat auto’s ten onrechte op zijn naam zijn gesteld met behulp van zijn vermiste rijbewijs. Naar het oordeel van de Afdeling heeft appellant hiermee reeds feitelijk de schending van zijn privéleven als bedoeld in art. 8 EVRM geformuleerd. In deze brief verzoekt hij de RDW ten slotte om de benadeling ongedaan te maken. De Afdeling is van oordeel dat uit het Romet-arrest volgt dat appellant's recht op privéleven in geding is. Hoewel het EHRM in dat arrest spreekt van een "’interference’ with the applicant's right to respect for his 'private life'" (§ 37), was hier veeleer de vraag aan de orde of jegens klager sprake is van schending van een positieve verplichting welke uit art. 8 EVRM voortvloeit. Daarvoor is ook steun te vinden in de passage in het arrest dat "swift administrative action to deprive a driving license of its usefulness as an identity document was possible and practicable. The Government have not satisfied the Court that such action could not have been taken immediately after the applicant reported that he had lost possession and control of the document" (§ 43). In dit licht bezien had de RDW bij de inhoudelijke behandeling van appellant’s verzoek moeten onderkennen dat dit mede een beroep op art. 8 EVRM inhield en dat het derhalve gehouden was te onderzoeken of de gestelde feiten juist waren en in dat geval de onterechte registraties met terugwerkende kracht ongedaan te maken. De positieve verplichting die uit art. 8 EVRM voortvloeit, noopt in dat geval, tot toepassing van art. 37, lid 1 van het Kr, gelezen in samenhang met art. 58, lid 1 van de Wvw 1994 dan wel art. 40, lid 2 van het Kr met terugwerkende kracht. Dat appellant geen belang meer heeft bij deze procedure, zoals de RDW heeft gesteld, kan de Afdeling daarom niet volgen. De RDW heeft inmiddels bij besluit van 20 februari 2012 weliswaar alle tenaamstellingen vervallen verklaard, maar daaraan geen terugwerkende kracht verleend. Het betoog slaagt. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 24 januari 2012 is genomen in strijd met de artt. 3:2 en 7:12, lid 1 van de Awb.
AnnotatorT. Barkhuysen , M.L. van Emmerik
Pagina2073-2078
UitspraakECLI:NL:RVS:2013:BZ4937
Artikel aanvragenVia Praktizijn