Bedrijfsjuridische Berichten

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift Bedrijfsjuridische Berichten
Datum 23-09-2015
Aflevering 20
RubriekProcesrecht
TitelDe Urgenda-zaak: Rechtbank Den Haag toetst klimaat-vordering niet aan belang-eis van artikel 3:303 BW
CiteertitelBb 2015/64
SamenvattingUrgenda heeft in een geding tegen de Staat een verklaring voor recht gevorderd dat de Staat onrechtmatig handelt tegenover haar wanneer de uitstoot van broeikasgassen per 2020 niet minimaal 25% (subsidiair per 2030 40%) minder zal zijn dan in 1990, met tevens (onder meer) bevel dat de Staat in voorgaande lijn de uitstoot zal doen beperken. De rechter heeft dit toegewezen, en de Staat bevolen de 25% reductie te bewerkstelligen in 2020. Urgenda kan hiervoor de deurwaarder inschakelen, nu het niet bij een declaratoir is gebleven. En misschien kan te zijner tijd alsnog een dwangsom aan het bevel worden verbonden?
Het is moeilijk – zo blijkt al – over deze zaak te schrijven zonder tenminste een eigen waardering van de uitkomst te laten doorschemeren. Dan maar direct duidelijk: meestal, als men de juistheid van een juridische redenering moet toetsen, gaat men al snel kijken naar (uiterste) consequenties die die redenering zou hebben. Als de consequentie dan blijkt te zijn zoals die waartoe de rechtbank in dit geval daadwerkelijk is gekomen, dan zou ik denken dat er in de redenering iets onjuist moet zijn geweest. Mij lijkt de uitkomst zeer onwenselijk, hoe men de klimaatkwestie zelf ook beoordeelt. Dat heeft in de eerste plaats te maken met noties die ik – net als blijkbaar heel veel anderen – heb over (de taak van) de burgerlijke rechter in zijn verhouding tot de verdere trias politica. Dergelijke noties komen echter ook tot uiting in een procesrechtelijk ijkpunt als dat van het juridisch belang bij de vordering.
Auteur(s)E. Gras
UitspraakECLI:NL:RBDHA:2015:7145
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekContractenrecht
TitelGedeeltelijke nakoming en verjaring
CiteertitelBb 2015/65
SamenvattingArt. 3:307 BW is slechts van toepassing op vorderingen tot nakoming van contractuele verbintenissen die in het geheel niet zijn nagekomen. Indien een zodanige verbintenis gedeeltelijk of anderszins gebrekkig is nagekomen, geldt de regeling van art. 3:311 lid 1 BW. Dat geldt ook indien de verschuldigde prestatie deelbaar is. Een andere opvatting zou afdoen aan de hanteerbaarheid van de verjaringsregeling en onder omstandigheden tekort doen aan de bescherming die de schuldeiser ontleent aan het in art. 3:311 lid 1 BW neergelegde aanvangstijdstip van de daar geregelde verjaring.
Auteur(s)M.I. Nijenhof-Wolters
UitspraakECLI:NL:HR:2015:2194
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekFaillissementsrecht
TitelCuratorverklaring bij omzetting faillissement in schuldsanering
CiteertitelBb 2015/66
SamenvattingBij een verzoek tot omzetting van een faillissement in een schuldsaneringsregeling ex art. 15b Fw kan worden volstaan met een verklaring van de curator dat: (i) een faillissementsakkoord niet mogelijk is; (ii) dat hij heeft onderzocht of de gefailleerde aan zijn gezamenlijke schuldeisers een akkoord in de zin van art. 138 Fw kan aanbieden en; (iii) dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
Auteur(s)G.H. Lankhorst
UitspraakECLI:NL:HR:2015:58
Artikel aanvragenVia Praktizijn