AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 28-02-2021
Aflevering 9
RubriekHof van Justitie van de Europese Unie
TitelHvJ EU 04-03-2020, C-10/18 P
CiteertitelAB 2021/66
SamenvattingBesluit waarbij geldboeten worden opgelegd wegens de totstandbrenging van een concentratie voordat deze is aangemeld en goedgekeurd
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 maart 2020.#Mowi ASA, anciennement Marine Harvest ASA tegen Europese Commissie.#Hogere voorziening - Mededinging - Controle op concentraties van ondernemingen - Verordening (EG) nr. 139/2004 - Artikel 4, lid 1 - Verplichting tot voorafgaande aanmelding van concentraties - Artikel 7, lid 1 - Standstill-verplichting - Artikel 7, lid 2 - Vrijstelling - Begrip ,??n concentratie' - Artikel 14, lid 2 - Besluit waarbij geldboeten worden opgelegd wegens de totstandbrenging van een concentratie voordat deze is aangemeld en goedgekeurd - Beginsel ,ne bis in idem' - Beginsel van de verrekening van straffen - Samenloop van inbreuken.#Zaak C-10/18 P.
AnnotatorT. Barkhuysen , M.L. van Emmerik
UitspraakECLI:EU:C:2020:149
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad
TitelHoge Raad 20-12-2019
CiteertitelAB 2021/67
SamenvattingBelasting. Pleitbaar standpunt en verzuimboete.
Samenvatting (Bron)Pleitbaar standpunt en verzuimboete. Art. 67c AWR, par. 4 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst en art. 32bd Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2013; Crisisheffing)
AnnotatorR. Stijnen
UitspraakECLI:NL:HR:2019:2020
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad
TitelHoge Raad 29-05-2020
CiteertitelAB 2021/68
SamenvattingBelasting. Omzetbelasting wordt niet op aangifte voldaan door ondernemer en niet in aftrek gebracht.
Samenvatting (Bron)Omzetbelasting; artt. 20 AWR en art. 67f AWR; artt. 14, 15 en 37 Wet OB; gefactureerde omzetbelasting wordt niet op aangifte voldaan door ondernemer en niet in aftrek gebracht door afnemer; van belang voor aanwezigheid van opzet? In aanmerking te nemen omstandigheid bij beoordeling of boete passend en geboden is?
AnnotatorC.M. Saris
UitspraakECLI:NL:HR:2020:973
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 20-01-2021
CiteertitelAB 2021/69
SamenvattingWob-verzoek documenten zien op bouwstopverzoek te beperkt opgevat?
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 5 oktober 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer beslist op een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 5 oktober 2018 heeft het college beslist op het Wob-verzoek van [appellant]. Het college heeft naar aanleiding van de punten 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 11 uit het Wob-verzoek documenten gevonden die zien op een bouwstopverzoek van de [partner] van [appellant]. Met uitzondering van de persoonsgegevens heeft het college deze documenten openbaar gemaakt. Ten aanzien van punt 3 beschikt het college niet over documenten en ten aanzien van punt 9 en 10 heeft het college meegedeeld dat de desbetreffende documenten al openbaar zijn gemaakt. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn Wob-verzoek ten onrechte te beperkt heeft opgevat.
AnnotatorP.J. Stolk
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:98
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 13-01-2021
CiteertitelAB 2021/70
SamenvattingOmgevingsvergunning van rechtswege verleend?
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 19 oktober 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede geweigerd [appellante] een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw op de woning aan de [locatie] in Enschede te verlenen. [appellante] heeft op 24 augustus 2018, om een al bestaande situatie te legaliseren, een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakkapel op de woning aan de [locatie] in Enschede. Het college heeft geweigerd die vergunning te verlenen. Volgens [appellante] eindigde de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag op 18 oktober 2018. Dus was het college volgens haar op 19 oktober 2018 niet meer bevoegd een besluit te nemen en is de gevraagde vergunning van rechtswege aan haar verleend. In hoger beroep is alleen de vraag aan de orde of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de termijn voor het nemen van een beslissing is gestart op de dag na ontvangst van de aanvraag en dus pas op 19 oktober 2018 eindigde.
AnnotatorA.G.A. Nijmeijer
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:55
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 25-11-2020
CiteertitelAB 2021/71
SamenvattingSchriftelijke waarschuwing moet worden gelijkgesteld met een besluit?
Samenvatting (Bron)Bij brief van 11 oktober 2018 heeft de burgemeester van Vlaardingen [appellant] een schriftelijke waarschuwing gegeven. [appellant] woont op het adres [locatie] te Vlaardingen. Naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage door de politie gebaseerd op een reeks aan meldingen bij de gemeente en de politie van overlast over de woning van [appellant] heeft de burgemeester [appellant] bij brief van 11 oktober 2018 een schriftelijke waarschuwing gegeven vanwege schending van de zorgplicht op grond van artikel 2.94 van de Algemene Plaatselijke Verordening Vlaardingen 2014. In de brief staat vermeld dat de burgemeester [appellant] een last onder dwangsom kan opleggen wanneer de overlast niet wordt beƫindigd. Na de waarschuwing zijn er geen klachten meer geweest over de woning.
AnnotatorW.S. Zorg , P. van Veen
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:2816
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 24-12-2020
CiteertitelAB 2021/72
SamenvattingAmbtenarenrecht. Causaal verband tussen buitensporige werkomstandigheden en (toenmalige) psychische arbeidsongeschiktheid.
Samenvatting (Bron)De Raad heeft na de behandeling ter zitting op 11 juli 2019, zoals neergelegd in de onder het procesverloop genoemde brief aan partijen van 25 juli 2019, als volgt geoordeeld, om welke reden het onderzoek is heropend: In de door appellante gestelde feiten en omstandigheden ziet de Raad aanleiding om te komen tot het oordeel dat, objectief gezien, sprake is van buitensporige werkomstandigheden. De hardhorendheid van appellante is een objectief gegeven dat bij het college bij indiensttreding van appellante bekend was en waarmee het college als werkgever rekening heeft te houden. Van een meer dan gemiddelde, individuele gevoeligheid is hier geen sprake. Samenvattend was er volgens Koerselman op 18 januari 2010 sprake van een causaal verband tussen de buitensporige werkomstandigheden en de toenmalige psychische arbeidsongeschiktheid. Uit wat is overwogen volgt dat sprake is van schending van de zorgplicht. Er is geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van appellante. Het college is dus aansprakelijk voor de restschade die door schending van de zorgplicht is veroorzaakt. Appellante heeft nog niet onderbouwd welke restschade zij heeft geleden. Zij moet hiertoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld, zodat het college ook hierover een besluit kan nemen. Het hoger beroep van appellante slaagt en de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd. Het college zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellante moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Proceskostenveroordeling college.
AnnotatorL.M. Koenraad
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:3440
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 01-12-2020
CiteertitelAB 2021/73
SamenvattingBijstand. Sprake van gezamenlijke huishouding?
Samenvatting (Bron)Intrekking en terugvordering. Het hof heeft appellante voor wat betreft de periode van 1 december 2007 tot 1 september 2014 vrijgesproken van het ten laste gelegde misdrijf dat zij in strijd met de haar bij artikel 17 van de PW opgelegde verplichting opzettelijk heeft nagelaten te melden dat zij met X een gezamenlijke huishouding voerde op het uitkeringsadres. Gelet op de motivering van de vrijspraak door het hof kan de Raad in dit geval niet, zonder twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van wat appellante in de strafzaak werd verweten en dus zonder in strijd te handelen met artikel 6, tweede lid, van het EVRM, tot een ander oordeel komen dan de strafrechter over de vraag of appellante in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding met X heeft gevoerd. Het dagelijks bestuur heeft de besluitvorming mede gebaseerd op aanvullende gegevens, waarover het hof niet beschikte. Deze gegevens zijn onvoldoende om te kunnen concluderen dat voor 1 september 2014 sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad zal zich daarom bij dat oordeel aansluiten.
AnnotatorC.M. Saris
UitspraakECLI:NL:CRVB:2020:3016
Artikel aanvragenVia Praktizijn