AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 28-09-2021
Aflevering 35
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 02-06-2021
CiteertitelAB 2021/275
SamenvattingOmgevingsvergunning bouwen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 maart 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de verbouw van de winkelruimte aan de [locatie] te Rotterdam tot woning afgewezen. [appellant] wenst de winkelruimte aan de [locatie] in Rotterdam in gebruik te nemen als woning, omdat volgens hem op deze locatie geen vraag is naar winkelruimte, maar wel naar woonruimte. De winkelruimte is gelegen op de begane grond. Voor de verbouwing en ingebruikname als woonruimte heeft [appellant] op 31 januari 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd, die het college bij besluit van 12 maart 2019 heeft afgewezen vanwege strijd met het op dat moment geldende bestemmingsplan "Oud Mathenesse" dat is vastgesteld in 2008. In dat plan was de locatie volgens het college bestemd als "Gemengde bebouwing II", waar ingevolge artikel 7.2, aanhef en onder a, van de planvoorschriften bij dat plan woningen alleen waren toegestaan op de verdiepingen en niet op de begane grond.
AnnotatorA.G.A. Nijmeijer
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:1177
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 04-11-2020
CiteertitelAB 2021/276
SamenvattingSchaarse vergunning.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 26 september 2017 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat aan Wegrestaurant Burgerveen B.V. een vergunning verleend voor het hebben, behouden en onderhouden van zes oplaadpalen voor elektrische motorvoertuigen op verzorgingsplaats Den Ruygen Hoek-Oost langs de rijksweg A4 in de gemeente Haarlemmermeer. Wegrestaurant Burgerveen beschikt over het recht om op verzorgingsplaats Den Ruygen Hoek-Oost langs de A4 een wegrestaurant te exploiteren. Dit is een van de basisvoorzieningen die zich op Den Ruygen Hoek-Oost bevinden. De andere basisvoorzieningen zijn het benzinestation van Shell en het oplaadstation voor elektrische voertuigen van Fastned. De grond waarop het wegrestaurant wordt geëxploiteerd, inclusief de bij het wegrestaurant gelegen parkeerplaatsen, is eigendom van de staat. De minister heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat zich geen van de in artikel 3 van de Wbr opgenomen weigeringsgronden voordoet.
AnnotatorC.J. Wolswinkel
UitspraakECLI:NL:RVS:2020:2607
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State 18-08-2021
CiteertitelAB 2021/277
SamenvattingSchaarse vergunning.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 19 februari 2018 heeft de minister aan [bedrijf] een vergunning verleend als bedoeld in artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (hierna: de Wbr) voor het wijzigen van de op 27 maart 1997 verleende vergunning voor het maken en behouden van een motorbrandstoffenverkooppunt op verzorgingsplaats Ruwiel langs de rijksweg A2 in de gemeente Stichtse Vecht. De vergunning maakt het mogelijk om twee elektrische laadpunten te realiseren, behouden en onderhouden als aanvullende voorziening bij het bestaande benzinestation. [bedrijf], Shell, Tamoil, NRG Value en BP zijn vergunninghoudsters voor een benzinestation op de hiervoor vermelde verzorgingsplaatsen (hierna: vergunninghoudsters). [bedrijf] heeft de locatie verhuurd aan Shell, die het benzinestation exploiteert. Het benzinestation is een van de basisvoorzieningen die zich op de verzorgingsplaatsen bevinden.
AnnotatorC.J. Wolswinkel
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:1837
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 14-07-2021
CiteertitelAB 2021/278
SamenvattingLate aanvraag van WIA-uitkering.
Samenvatting (Bron)Uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4200) volgt dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer met zekerheid is vast te stellen, voor risico blijft van degene die (alsnog) de aanvraag doet. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de door de rechtbank genoemde omstandigheden er niet toe kunnen leiden dat het bewijsrisico niet langer bij betrokkene maar bij het Uwv komt te liggen. Het Uwv wordt ook gevolgd in zijn standpunt dat uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet blijkt dat betrokkene na zijn ziekmelding van 4 augustus 2008 gedurende 104 weken doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven. Deze gegevens, in onderling verband bezien, bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel van de rechtbank dat niet onaannemelijk is dat betrokkene na zijn ziekmelding van 4 augustus 2008 gedurende 104 weken arbeidsongeschikt is gebleven. Gelet op de overwegingen heeft de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte vernietigd. Het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
AnnotatorA.C. Hendriks
UitspraakECLI:NL:CRVB:2021:1720
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 23-06-2021
CiteertitelAB 2021/279
SamenvattingIntrekking door CIZ van indicatiebesluit op grond van de Wlz.
Samenvatting (Bron)CIZ heeft artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Een intrekking of herziening van een indicatiebesluit op grond van dit artikel kan niet worden gebaseerd op de beoordeling dat niet (langer) wordt voldaan aan de toegangscriteria van artikel 3.2.1 van de Wlz. De Raad leidt dit af uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wlz. Zoals de Raad reeds heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 30 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3445, kan op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz, uitsluitend het niet langer aangewezen zijn op de geïndiceerde zorg een grond opleveren voor intrekking of herziening van een indicatiebesluit. Geïndiceerde zorg betreft de samenhangende zorg behorende bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel zoals is vastgesteld in het indicatiebesluit. Een verzekerde is hierop niet langer aangewezen indien zijn zorgbehoefte wijzigt en de zorgvraag niet langer binnen het zorgprofiel past. Anders dan de rechtbank heeft overwogen en door betrokkene is betoogd, is hiervoor niet enkel bepalend dat sprake is van een verbetering van de gezondheidssituatie van de verzekerde. De beroepsgrond dat CIZ ook naast artikel 3.2.4 van de Wlz de bevoegdheid heeft om een indicatie in te trekken of te herzien als sprake is van herstel van een door CIZ gemaakte fout, slaagt niet, omdat CIZ ter zitting heeft erkend dat geen sprake is van een eerder gemaakte fout met betrekking tot de indicatie van betrokkene. Ook de verwijzing door CIZ naar onder de AWBZ tot stand gekomen rechtspraak volgt de Raad niet. De indicatie van betrokkene valt onder het regime van de Wlz. Deze wet heeft, als sluitstuk van de langdurige zorg bedoeld voor mensen met een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, een ander karakter dan de AWBZ. Uit wat is overwogen volgt dat het hoger beroep van CIZ niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden moet worden bevestigd. Aanleiding bestaat CIZ te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.
AnnotatorA.C. Hendriks
UitspraakECLI:NL:CRVB:2021:1688
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelCentrale Raad van Beroep 06-05-2021
CiteertitelAB 2021/280
SamenvattingWmo 2015 is geen inkomensvoorziening.
Samenvatting (Bron)Appellant heeft zich bij het college gemeld met een behoefte aan een bijdrage in de kosten voor extra verwarming van zijn woning en voor dieetkosten. Hiermee vraagt appellant het college compensatie van door hem te maken bestaanskosten. Appellant heeft het college aldus niet verzocht om hem een maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015 te verstrekken ter compensatie van ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie. Gesteld noch gebleken is dat appellant problemen ondervindt bij deelname aan het maatschappelijk verkeer, het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, dan wel het voeren van een gestructureerd huishouden. Het college heeft daarom de aanvraag terecht op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
AnnotatorC.W.C.A. Bruggeman
UitspraakECLI:NL:CRVB:2021:1073
Artikel aanvragenVia Praktizijn