AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 31-03-2022
Aflevering 13
RubriekHoge Raad
TitelHoge Raad 09-04-2021
CiteertitelAB 2022/109
SamenvattingEquality of arms. De mondelinge behandeling dient in beginsel te geschieden met gebruikmaking van gelijkwaardige tweezijdige elektronische communicatiemiddelen. De bestuursrechter moet motiveren waarom verzoek tot uitstel zitting niet wordt gehonoreerd.
Samenvatting (Bron)Procesrecht; artt. 8:56 en 8:57 Awb, art. 2 Tijdelijke Wet COVID 19 en art. 6 EVRM; onderzoek ter zitting zonder fysieke aanwezigheid van partijen; horen via beeldverbinding en telefonisch horen.
UitspraakECLI:NL:HR:2021:505
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekHoge Raad
TitelHoge Raad 16-07-2021
CiteertitelAB 2022/110
SamenvattingOmdat de gemachtigde in quarantaine moest wegens een met corona besmette collega had de bestuursrechter uitstel niet mogen afwijzen met het vermelden van bezwaren tegen uitstel in het algemeen.
Samenvatting (Bron)Procesrecht, verzoek uitstel zitting, bezwaren tegen uitstel in het algemeen, belangenafweging, motivering.
UitspraakECLI:NL:HR:2021:1154
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 24-11-2021
CiteertitelAB 2022/111
SamenvattingGeen hoge eisen aan motivering weigering zitting uit te stellen. Wel had de rechtbank moeten toestaan dat appellant wegens besmettingsgevaar de hoorzitting telefonisch kon bijwonen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 7 november 2016 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport [appellant] te kennen gegeven zijn registratie als tandarts in het zogenoemde BIG-register na 31 december 2016 door te halen, tenzij hij uiterlijk op die datum een aanvraag voor herregistratie indient. Het BIG-register is door de minister ingesteld op grond van artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG). Deze wet kent een stelsel van titelbescherming voor bepaalde beroepen, zoals tandarts. Alleen degenen die als tandarts in het register van tandartsen in het BIG-register staan ingeschreven, mogen die titel voeren. In artikel 2 van het Besluit periodieke registratie Wet BIG is bepaald dat een inschrijving in het BIG-register vijf jaar geldig is. Met ingang van 1 januari 2012 geldt dat ook voor inschrijving in het register van tandartsen.
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:2647
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 02-03-2022
CiteertitelAB 2022/112
SamenvattingHet is aan de rechtbank om te beslissen of een zitting wel of niet fysiek plaatsvindt. Doordat de rechtbank alsnog besloot tot een fysieke zitting op een ander uur had de rechtbank opnieuw de termijn van drie weken in acht moeten nemen.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 5 juli 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] op huurtoeslag over 2018 definitief vastgesteld op nihil en € 2.853,- van hem teruggevorderd. Op 3 januari 2018 heeft [appellant] huurtoeslag aangevraagd voor het toeslagjaar 2018. Daarbij heeft hij een jaarinkomen van € 24.274,- opgegeven. Bij besluit van 21 februari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen hem een voorschot huurtoeslag voor dat jaar toegekend van € 2.880,-. Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft de dienst het voorschot huurtoeslag voor 2018 herzien naar € 2.852,-. Bij besluit van 5 juli 2019 heeft de dienst het recht van [appellant] op huurtoeslag over 2018 definitief vastgesteld op nihil en het teveel betaalde bedrag van € 2.852,-, evenals € 1,- rente, van hem teruggevorderd. Aan dit besluit heeft de dienst ten grondslag gelegd dat het gezamenlijke toetsingsinkomen van [appellant] en zijn [partner] hoger is dan de voor 2018 vastgestelde inkomensgrens van € 30.400,-.
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:628
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 26-01-2022
CiteertitelAB 2022/113
SamenvattingGeen geslaagd beroep op angst voor precedentwerking.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 2 juli 2018 (hierna: het verkeersbesluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten de fysieke afsluiting op de zandweg Oude Scheperweg, nabij de aansluiting met de Heidedijk, opgeheven door het verwijderen van het afsluithek en het verwijderen van de verkeersborden L8 en onderborden OB52 volgens het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens. [appellant A] en [appellant B] zijn sinds 2009 bewoners van [locatie]. Zij hebben zich per brief van 8 maart 2017 tot het college gewend omdat zij hinder en schade ervaren als gevolg van landbouwverkeer dat over de zandweg rijdt. Zij hebben het college gevraagd om een gesprek, in de hoop een oplossing te vinden voor hun problemen daarbij rekening houdend met de belangen van het nabij gelegen agrarische bedrijf.
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:259
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 05-01-2022
CiteertitelAB 2022/114
SamenvattingAppellante slaagt er niet in aan te tonen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verder in het verleden ligt. Zij is geen medische afzakker.
Samenvatting (Bron)De Raad stelt vast dat appellante met haar betoog dat zij een medisch afzakker is en dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verder in het verleden ligt dan 24 maart 2017, heeft beoogd dat voor de vaststelling van het dagloon voor de IVA-uitkering wordt uitgegaan van de gegevens van haar dienstverband als management coördinator dat zij tot 2010 had in plaats van de gegevens van haar dienstverband als secretaresse/invalleerkracht vanaf 1 september 2016. Het dossier bevat geen medische gegevens waaruit overtuigend blijkt dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verder in het verleden ligt dan 24 maart 2017. Dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 12 februari 2009 heeft opgemerkt dat appellante een medische afzakker is, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank is daarom niet buiten de grenzen van het geschil getreden door hierover een oordeel te geven. Dat oordeel wordt, gelet op wat hierboven is overwogen, door de Raad onderschreven. Uit de overwegingen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2022:36
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 06-04-2021
CiteertitelAB 2022/115
SamenvattingStap 1: geen gerechtvaardigd vertrouwen; geen toetsing op evenredigheid.
Samenvatting (Bron)Intrekken en terugvorderen. Aanschaf dure auto’s en camper. Onduidelijkheid over financiering. Beroep op vertrouwensbeginsel stuit af op stap 1. Schending inlichtingenverplichting. Vaststellen van het recht ook al is dit nihil. Vermogen boven de vermogensgrens. Terugvordering niet te toetsen aan evenredigheid. De eerste stap in de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel brengt al mee dat de aangevoerde grond van appellant daarover niet slaagt. Appellant kon niet de gerechtvaardigde verwachting hebben dat het dagelijks bestuur de bijstand over een andere, latere periode niet meer zou intrekken omdat het bestuur een eerder intrekkingsbesluit over een andere periode niet had gehandhaafd. Het eerdere intrekkingsbesluit was gebaseerd op de mededeling van appellant over een ontvangen erfenis waarmee hij voertuigen had gekocht. Bij een latere verklaring is appellant hiervan teruggekomen. waarop het bestuur de bijstand over een andere, latere periode en op grond van een andere feitelijke grondslag heeft ingetrokken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet over de voertuigen kon beschikken. Gelet op de waarde van de voertuigen had het bestuur moeten concluderen dat appellant gelet op de vermogensoverschrijding geen recht op bijstand had. Het bestreden besluit is dan ook niet gebaseerd op een deugdelijke motivering. Dit leidt niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak omdat de rechtbank het besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand had kunnen laten. Omdat de PW verplicht tot terugvordering, is het niet mogelijk om een belangenafweging te maken ten aanzien van de terugvordering of om het terugvorderingsbesluit te toetsen aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
UitspraakECLI:NL:CRVB:2021:915
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekRechtbanken
TitelRechtbank Noord-Nederland 01-11-2021
CiteertitelAB 2022/116
SamenvattingDe rechtbank acht de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen op de bestreden onderdelen voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar.
Samenvatting (Bron)Mijnbouwschade / schadevergoeding toegekend voor waardedaling woning in aardbevingsgebied / besluit op aanvraag in de zin van de Awb / schadevaststelling mag op abstracte wijze plaatsvinden / procedure en werkwijze IMG betreffen beleidsregels / redelijke en aanvaardbare keuzes voor model met grenswaarde van 2,9 mm/s en imago-effect / beving Huizinge was kantelpunt / in redelijkheid geen afwijking van beleid. Beroep ongegrond verklaard. Aan eiser is op grond van de Tijdelijke wet Groningen (de TwG) een schadevergoeding toegekend voor de waardedaling van zijn woning in het aardbevingsgebied. Niet in geschil is dat eiser er middels indiening van een aanvraag bij verweerder voor heeft gekozen om de schade door waardedaling van zijn woning via de publiekrechtelijke route te verhalen. De TwG vormt daarmee de wettelijke basis voor de beslissing van verweerder op deze aanvraag. Daarmee heeft de beslissing van verweerder een publiekrechtelijke grondslag. De rechtbank stelt vast dat – en dat is ook niet in geschil – de beslissing van verweerder ook anderszins voldoet aan de vereisten van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb), zodat sprake is van een besluit. Dit betekent dat daartegen op grond van artikel 7:1 van de Awb bezwaar openstaat voor eiser en dat verweerder dat bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht en inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank concludeert uit de van toepassing zijnde civielrechtelijke jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de Hoge Raad (de HR) dat vaststelling van schade ten gevolge van waardedaling van een woning door gaswinning volgens civielrechtelijke normen op abstracte wijze mag plaatsvinden. In het kader van de TwG gebruikt verweerder daarvoor de methode van Atlas Research (Atlas). De rechtbank stelt verder vast dat in de onderhavige – bestuursrechtelijke – procedure partijen het er over eens zijn dat de geofysische situatie in het Groningenveld voldoende stabiel is om de door eiser geclaimde schade reeds thans vast te stellen. Evenzeer zijn partijen het er over eens dat de geclaimde schade een voldoende structureel karakter heeft, dat toekennen van de schade mogelijk is en niet op onoverkomelijke bezwaren vanuit het oogpunt van doelmatigheid stuit en dat eiser bij een beslissing op zijn aanvraag belang heeft. Onder die omstandigheden bestaat geen (civielrechtelijk) beletsel de door eiser in zijn aanvraag geclaimde schade reeds thans – met inachtneming van de peildatum 1 januari 2019 – te begroten. De rechtbank voegt daaraan toe dat de HR in de uitspraak van 19 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1278) uitdrukkelijk de mogelijkheid openlaat dat een regeling tot stand wordt gebracht die voorziet in een vergoeding van schade door waardedaling van een woning. Vergoeding van schade op grond van een dergelijke regeling, zo verstaat de rechtbank voornoemde uitspraak, is ook mogelijk indien zou moeten worden aangenomen dat op het moment van indiening van een schadeverzoek (nog) geen sprake is van een geofysisch voldoende stabiele toestand. Op grond van vorenstaande overwegingen valt niet in te zien dat uitoefening van de in de TwG neergelegde bevoegdheid en taak om de aanspraak op schade door waardedaling van een woning vast te stellen niet mogelijk is vanwege het in artikel 2, zesde lid, van de TwG neergelegde uitgangspunt dat die aanspraak volgens de bepalingen van het BW moet worden vastgesteld. Daarbij acht de rechtbank niet van belang dat de TwG een publiekrechtelijke regeling betreft en niet een civielrechtelijke regeling waar de HR in zijn beantwoording van de door deze rechtbank gestelde prejudiciële vragen op doelt. Conclusie van de rechtbank is derhalve dat de door eiser in zijn aanvraag neergelegde aanspraak op schadevergoeding wegens waardedaling van de woning door verweerder kan worden vastgesteld, hetgeen in het bestreden besluit ook is gebeurd. De rechtbank is voorts van oordeel dat de door verweerder vastgestelde “Procedure en werkwijze IMG” beleidsregels in de zin van de Awb betreffen. Die procedure en werkwijze is tot stand gekomen met inachtneming van het in het Burgerlijk Wetboek opgenomen aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht en de jurisprudentie dienaangaande. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat eiser een aantal variabelen die verweerder heeft gebruikt bij het vaststellen van de schade door waardedaling, niet heeft bestreden. In het licht van de benoemde algemene kaders voor vaststelling van waardedaling door gaswinning en de adviezen van de Adviescommissie waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen (de Adviescommissie) volgt de rechtbank verweerder in zijn betoog dat bij het begroten van schade altijd keuzes moeten worden gemaakt. Dit ligt ook in lijn met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Verweerder kan niet worden verweten dat hij geen actieve opstelling heeft gehad bij het onderzoeken en invullen van zijn wettelijke bevoegdheid tot schadeafhandeling inzake waardedaling. Van ondeugdelijk onderzoek, dan wel het niet meewegen van belangen van burgers, is hier geen sprake geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts redelijke en aanvaardbare keuzes gemaakt door het door Atlas ontwikkelde model met een grenswaarde voor bevingen van 2,9 mm/s in de procedure en werkwijze aan te wijzen als model om verschillen in waardedaling in het waardedalingsgebied te begroten. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat het model van Atlas tot stand is gekomen op basis van een grootschalig empirisch onderzoek naar woningtransacties in het waardedalingsgebied in de periode tussen 16 augustus 2012 en 1 januari 2019. De Adviescommissie heeft geconcludeerd dat het model van Atlas het meest robuuste is, gelet op opeenvolgende studies en een vergelijking met andere methodes van schadevaststelling. De conclusies van professor De Kam zijn daarentegen niet gebaseerd zijn op een vergelijkbaar empirisch onderzoek. Een model met grenswaarden van 1,0 mm/s is minder geschikt nu dat minder robuust en minder betrouwbaar is. Het model van Atlas met de grenswaarde voor bevingen van 2,9 mm/s leidt gemiddeld genomen tot de hoogste uitkomsten, daar waar het gaat om de bepaling van de hoogte van de waardedaling. De keuze voor een model met gemiddeld de hoogste uitkomsten acht de rechtbank het meest redelijk gelet op het uitgangspunt van ruimhartige schadeafhandeling. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder een redelijke en aanvaardbare keuze heeft gemaakt door het imago-effect aan te merken als één van de indicatoren van waardedaling door gaswinning. Ten eerste is dat effect onderdeel van het door Atlas ontwikkelde en door verweerder gekozen model, dat steunt op uitgebreid empirisch onderzoek waarin een generiek effect is gevonden dat samenhangt met het imago van het aardbevingsgebied. Ten tweede mocht verweerder in redelijkheid bij zijn keuze betrekken welke invloed de beving bij Huizinge op 16 augustus 2012 heeft gehad op de Nederlandse samenleving in het algemeen en op de (discussie over) waardedaling door gaswinning in het bijzonder. Die beving is een kantelpunt geweest in de aandacht voor en discussie over aardbevingen door gaswinning. Het is redelijk en aanvaardbaar dat verweerder ervoor heeft gekozen om het imago-effect uit te keren aan diegene die op 16 augustus 2012 eigenaar was van een woning in het waardedalingsgebied. De rechtbank acht de in deze zaak bestreden onderdelen van de procedure en werkwijze betreffende de vaststelling van de waardedaling door gaswinning voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van zijn beleid af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
UitspraakECLI:NL:RBNNE:2021:4668
Artikel aanvragenVia Praktizijn