AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 05-04-2022
Aflevering 14
RubriekHof van Justitie van de Europese Unie
TitelHvJ EU 23-11-2021, C-564/19
CiteertitelAB 2022/117
SamenvattingEen rechter in Hongarije verzoekt in een strafzaak om een prejudiciële beslissing over de vraag of de Hongaarse praktijk inzake tolken en vertalers verenigbaar is met EU-richtlijn 2010/64. Daarnaast stelt hij twee prejudiciële vragen betreffende reikwijdte van de rechterlijke onafhankelijkheid in de zin van art. 19 VEU en art. 47 Handvest grondrechten EU, ten aanzien van rechterlijke benoemingen en het bezoldigingsbeleid van rechters in Hongarije. De hoogste nationale rechterlijke instantie verklaart de prejudiciële verwijzing onrechtmatig. Tegen de rechter wordt een tuchtprocedure opgestart. Hierover worden door de rechter twee aanvullende prejudiciële vragen voorgelegd. De beslissing om de prejudiciële verwijzing onrechtmatig te verklaren, is volgens het Hof van Justitie EU niet verenigbaar met art. 267 VWEU. De nationale rechter dient de meest uitgebreide mogelijkheid te hebben om vragen te stellen aan het Hof. Het enkele feit dat een prejudiciële verwijzing leidt tot een tuchtprocedure is eveneens niet verenigbaar met art. 267 VWEU.
Samenvatting (Bron)Arrest van het Hof (Grote kamer) van 23 november 2021.#Strafzaak tegen IS.#Verzoek van de Pesti Kozponti Keruleti Birosag om een prejudiciele beslissing.#Prejudiciele verwijzing - Justitiele samenwerking in strafzaken - Richtlijn 2010/64/EU - Artikel 5 - Kwaliteit van vertolking en vertaling - Richtlijn 2012/13/EU - Recht op informatie in strafprocedures - Artikel 4, lid 5 en artikel 6, lid 1 - Recht op informatie over de beschuldiging - Recht op vertolking en vertaling - Richtlijn (EU) 2016/343 - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht - Artikel 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 267 VWEU - Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU - Ontvankelijkheid - Hogere voorziening in het belang van de wet tegen een beslissing waarbij een prejudiciele verwijzing wordt gelast - Tuchtprocedure - Bevoegdheid van de hogere rechter om het verzoek om een prejudiciele beslissing onwettig te verklaren.#Zaak C-564/19.
AnnotatorP.P.T. Bovend'Eert
UitspraakECLI:EU:C:2021:949
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 02-03-2022
CiteertitelAB 2022/118
SamenvattingVoldoende zoekslag? Bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het kader van de Wob. Individueel doel?
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 6 maart 2019 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum het verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur buiten behandeling gelaten. [appellant] heeft het dagelijks bestuur verzocht om de volgende stukken openbaar te maken: 1. de JustID-rapportage die ten grondslag heeft gelegen aan de weigering van zijn verlengingsaanvraag voor een exploitatievergunning [locatie] en waarin staat dat [appellant] al sinds 1997 regelmatig met de politie in aanraking is geweest; 2. de aanvraag voor het opvragen van de JustID-rapportage; 3. de machtiging van het college van burgemeester en wethouders voor de aanvraag van de JustID-rapportage.
AnnotatorP.J. Stolk
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:640
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 09-02-2022
CiteertitelAB 2022/119
SamenvattingCollege heeft aanvraag voorrangsverklaring om medische redenen voor eengezinswoning terecht afgewezen. Toewijzing urgentie benedenwoning met tuin zorgvuldig.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 24 januari 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft de aanvraag van [appellant A] en [appellant B] voor een voorrangsverklaring afgewezen. [appellant A] en [appellant B] hebben drie kinderen en wonen daarmee samen in een eengezinswoning, met twee slaapkamers en een tuin, aan de [locatie]. Twee van de kinderen, [dochter] en [zoon], hebben visuele beperkingen en een motorische ontwikkelingsachterstand als gevolg van het syndroom van Joubert. Op 31 december 2019 hebben [appellant A] en [appellant B] een aanvraag voor een voorrangsverklaring ingediend, omdat zij een woning wensen in de buurt van revalidatiecentrum Basalt en het Reinier de Graafziekenhuis in Delft, waar [dochter] en [zoon] worden behandeld, en de school in Delft waar [dochter] en [zoon] speciaal onderwijs zullen volgen. De woning waarin ze nu wonen is daarnaast te klein en [appellant B] is door de situatie overbelast.
AnnotatorA.C. Hendriks
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:416
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 02-02-2022
CiteertitelAB 2022/120
SamenvattingDe Afdeling bestuursrechtspraak formuleert een nieuw kader voor het toetsen van besluiten met beleidsruimte aan het evenredigheidsbeginsel in een zaak over een woningsluiting voor de duur van zes maanden.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 10 september 2019 heeft de burgemeester van Harderwijk [appellant sub 2] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie A] te Harderwijk met ingang van 18 september 2019 voor de duur van zes maanden te sluiten. [appellant sub 2] is huurder van de eengezinswoning aan de [locatie A] te Harderwijk en woont daar samen met zes van zijn zeven kinderen, geboren in de periode 1993-2005. Over één van hen, de oudste zoon, heeft de politie via Meld Misdaad Anoniem (hierna: MMA) meldingen ontvangen dat hij vanuit de woning in drugs zou dealen en in de woning, en mogelijk ook in de schuur achter de woning, drugs zou hebben opgeslagen. De politie heeft een onderzoek ingesteld. Daaruit is volgens de politie gebleken dat de oudste zoon in drugs handelde, zowel vanuit de woning als elders in de gemeente Harderwijk. De politie heeft de bestuurlijke rapportage van 23 augustus 2020 opgesteld en de burgemeester verzocht handhavend op te treden.
AnnotatorM. van Zanten
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:285
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 19-01-2022
CiteertitelAB 2022/121
SamenvattingDeskundige die aan samenwerkingsverband advies uitbrengt over de toelaatbaarheid van een leerling tot het speciaal onderwijs mag niet bij voortraject tot de aanvraag van een toelaatbaarheidsverklaring betrokken zijn.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 21 november 2019 heeft Vereniging Samenwerkingsverband Passend Onderwijs PO 2203 voor de periode 19 november 2019 tot en met 31 juli 2021 een toelaatbaarheidsverklaring speciaal onderwijs voor [zoon], de zoon van [appellante], afgegeven. Het swv is een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en heeft onder meer tot taak om te beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het speciaal onderwijs. Pricoh is het bevoegd gezag van de protestants christelijke basisschool De Palm in Elim. Pricoh is voor die school aangesloten bij het swv. [zoon] is vanaf 26 oktober 2015 als leerling ingeschreven bij basisschool De Palm. In september 2019 heeft de school [zoon] aangemeld bij de Commissie Arrangeren. In de aanmelding heeft de school gemeld handelingsverlegen te zijn vanwege het gedrag van [zoon]. Vanwege de gedragsproblemen op school was hij ten tijde van de aanmelding elke dag slechts kortdurend op school aanwezig.
AnnotatorN. Niessen
UitspraakECLI:NL:RVS:2022:178
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekAfdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
TitelRaad van State 14-12-2021
CiteertitelAB 2022/122
SamenvattingStaatssecretaris mag in een artikel 64-procedure een gebrek aan originele documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling niet tegenwerpen bij de beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid tot medische zorg in land van herkomst als de staatssecretaris in een eerdere asielprocedure de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling uitdrukkelijk geloofwaardig heeft geacht.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 15 augustus 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
AnnotatorV.M. Bex-Reimert
UitspraakECLI:NL:RVS:2021:2799
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekCentrale Raad van Beroep
TitelCentrale Raad van Beroep 04-05-2021
CiteertitelAB 2022/123
SamenvattingBetrokkene had moeten en kunnen onderkennen dat de toeslag niet op basis van alle relevante gegevens was vastgesteld. Bij twijfel: contact opnemen.
Samenvatting (Bron)In het midden kan worden gelaten of betrokkene en zijn echtgenote al hun verplichtingen zijn nagekomen. Met de Svb is de Raad van oordeel dat betrokkene en zijn echtgenote hebben kunnen begrijpen dat de toeslag vanaf juni 2015 te hoog was vastgesteld. Gelet op het inkomensafhankelijke karakter van de toeslag, had het betrokkene en zijn echtgenote duidelijk kunnen zijn dat hij in verband met de inkomsten van zijn echtgenote uit pgb vanaf juni 2015, die een veelvoud van dit bedrag waren, te veel toeslag ontving. De Svb heeft op zitting het standpunt ingenomen dat toepassing van de nieuwe gedragslijn niet leidt tot de conclusie dat herziening met volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. De Raad is van oordeel dat de Svb, gelet op bovenstaande, in deze zaak zijn vaste gedragslijn, neerkomend op toepassing van het ‘oude’ 3:4-beleid, hiermee consistent heeft toegepast. Appellanten worden niet gevolgd in hun stelling dat de Svb de indruk heeft gewekt dat inkomsten niet hoefden te worden doorgegeven omdat de Svb heeft meegedeeld deze van de Belastingdienst te ontvangen. De door betrokkene aangevoerde argumenten duiden niet op dringende redenen waarom de Svb (deels) van de herziening had moeten afzien. Ook van dringende redenen om van terugvordering van het teveel betaalde bedrag af te zien, is niet gebleken. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
AnnotatorL.J.A. Damen
UitspraakECLI:NL:CRVB:2021:1024
Artikel aanvragenVia Praktizijn
RubriekGerechtshoven
TitelGerechtshof Amsterdam 04-01-2022
CiteertitelAB 2022/124
SamenvattingEr is onvoldoende bewijs dat melkveehouders ernstig dierenleed veroorzaken. Dier&Recht mag bij het voeren van een publiekscampagne tegen zuivelconsumptie daarom worden beperkt in haar vrijheid van meningsuiting.
Samenvatting (Bron)Kort geding. Dier&Recht mag in het kader van een publiekscampagne gericht tegen consumptie van zuivel niet als feit presenteren dat het weghalen van kalveren bij de moeder direct bij de geboorte ernstig dierenleed veroorzaakt.
AnnotatorH.B. van Kolfschooten , M.M. Spaander
UitspraakECLI:NL:GHAMS:2022:7
Artikel aanvragenVia Praktizijn