| Rubriek | Goederen- en faillissementsrecht |
|---|
| Titel | Verschuldigdheid van huurpenningen ná datum faillissement en een vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking. |
|---|
| Citeertitel | Bb 2007, 17 
|
|---|
| Samenvatting | De Hoge Raad heeft op 9 juni 2006 een arrest gewezen waarin onder meer de verschuldigdheid van huurpenningen ná datum faillissement en de mogelijkheid voor de curator tot het geldend maken van een vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking aan de orde kwamen. Ten aanzien van ná datum faillissement verschuldigde huurpenningen bepaalt art. 39 van de Faillissementswet dat deze vanaf de dag der faillietverklaring een boedelschuld vormen. In het onderhavige geval was de huur door de verhuurder zélf vóór datum faillissement beëindigd. De Hoge Raad beantwoordt in dit arrest de vraag of in een dergelijk geval ook de na datum faillissement verschuldigde huurpenningen een boedelschuld vormen. Voorts speelde er een kwestie betreffende het al dan niet paulianeuze karakter van een samenstel van transacties, welke kwestie ik hier verder onbesproken laat. De feiten laten zich in het kort als volgt samenvatten. |
|---|
| Auteur(s) | V.G.T. van Emstede
|
|---|
| Pagina | 65-67 |
|---|
| Uitspraak | ECLI:NL:GHSGR:1997:AV9234
|
|---|
| Artikel aanvragen | Via Praktizijn |
|---|
