AB Rechtspraak Bestuursrecht

Uitgever Wolters Kluwer
Tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht
Datum 08-09-2007
Aflevering 32
TitelHoge Raad, 20-02-2007, 00225/06
CiteertitelAB 2007/259
SamenvattingAanwijzing veiligheidsrisicogebied; preventief fouilleren.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 20-11-02 heeft de burgemeester van A’dam een deel van die stad aangewezen als veiligheidsrisicogebied, voor de duur van 6 maanden, welke aanwijzing bij besluit van 26-6-03 met 12 maanden is verlengd, met wijziging van de gebiedsgrenzen. In een veiligheidsrisicogebied kan preventief worden gefouilleerd. Verdachte heeft op 19-02-04 geweigerd te voldoen aan het bevel van een politieambtenaar zich aan een dergelijke fouillering te onderwerpen en is vervolgd t.z.v. art. 184 Sr. Toetsing rechtmatigheid bevel en verbindendheid voorschrift waarop dat bevel is gegrond. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2003, 80. Tot het geheel van wettelijke voorschriften dat op het bevel i.c. van toepassing is, dient niet alleen art. 52.3 WWM, maar ook art. 151b Gemeentewet en de op die bepaling gebaseerde verordening van de gemeenteraad te worden gerekend. Onder een door de burgemeester aangewezen veiligheidsrisicogebied a.b.i. art. 52.3 WWM dient te worden verstaan een door de burgemeester bij het desbetreffende aanwijzingsbesluit rechtsgeldig aangewezen gebied. De OvJ kan gelasten dat in zodanig gebied tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens en munitie. De rechtmatigheid van de last van de OvJ en het daarop gebaseerde bevel van de politie-ambtenaar hangt dus mede af van de rechtmatigheid van het aanwijzingsbesluit: de last dient in overeenstemming te zijn met de op art. 52.3 WWM berustende bevoegdheid van de OvJ, welke bevoegdheid eerst aanwezig is indien de aanwijzing van het gebied door de burgemeester rechtsgeldig is. Wat betreft de beoordeling van het aanwijzingsbesluit dient de strafrechter aansluiting te zoeken bij de wijze waarop de bestuursrechter zich van deze taak kwijt. Daarbij geldt het volgende. De burgemeester komt bij het nemen van een aanwijzingsbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan hem om, na overleg met de OvJ in het zogenaamde driehoeksoverleg als bedoeld in art. 14 Politiewet 1993, te beoordelen of verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied rechtvaardigt, en om daarbij alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen, waaronder enerzijds het belang van handhaving van de openbare orde en anderzijds het recht van een ieder op eerbiediging van zijn privé-leven. De duur van de aanwijzing dient niet langer, en de omvang van het gebied niet groter te zijn dan noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. De door de burgemeester gemaakte keuzen dienen deugdelijk te zijn gemotiveerd en proportioneel te zijn met de dreigende schending van het privé-leven van een ieder in het aangewezen gebied. De rechter zal zich bij de beoordeling van een aanwijzingsbesluit terughoudend moeten opstellen en zal slechts kunnen toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, of de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat gebiedsaanwijzing in verband met (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde noodzakelijk was, en of de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de aanwijzing heeft kunnen komen (ABRvS, AB 2006, 90). De opvatting dat de taak van de strafrechter in een geval als i.c. beperkt is tot het onderzoek van de vraag of de genomen aanwijzingsbesluiten formeel in overeenstemming zijn met art. 151b Gemeentewet en dat de strafrechter de door de burgemeester van A’dam genomen aanwijzingsbesluiten en de motivering waarop deze berusten, niet (zelfstandig) mag toetsen, is niet juist. Het Hof heeft kennelijk - en terecht - tot uitgangspunt genomen dat het besluit van de burgemeester van A’dam van 26-6-03 in verband staat met en beoordeeld moet worden in het licht van diens besluit van 20-11-02. Dat brengt mee dat ook de motivering die aan die onderscheidenlijke besluiten is gegeven, in samenhang dient te worden bezien. Gelet daarop is niet zonder meer begrijpelijk dat en waarom het hof – dat geen blijk heeft gegeven de notitie van 24-9-02, waarnaar in de motivering van eerstgenoemd besluit wordt verwezen, in zijn beoordeling te hebben betrokken – heeft geoordeeld dat t.a.v. die besluiten sprake is van een "ernstig tekortschietende motivering".
Pagina1347-1374
UitspraakECLI:NL:HR:2007:AZ2475
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 11-05-2007, 200702195/2 en 200702199/2
CiteertitelAB 2007/260
SamenvattingBestuursdwang; besluit op bezwaar gericht tegen anderen dan indiener; geen primair besluit nodig.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 12 juni 2006 heeft verweerder aan [verzoeker A] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder de daarvoor krachtens de Wet milieubeheer vereiste milieuvergunning in werking hebben van een varkensstal op het perceel [locatie] te [plaats].
Pagina1374-1377
UitspraakECLI:NL:RVS:2007:BA5226
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 13-06-2007, 200606058/1
CiteertitelAB 2007/261
SamenvattingOverschrijding redelijke termijn; bij gebreke van een andere wettelijke voorziening dan art. 8:73 Awb, volgt gegrondverklaring en vernietiging; instandlating rechtsgevolgen.
Samenvatting (Bron)Bij besluiten van 13 januari 1999 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staatssecretaris) aanvragen van appellanten om een tegemoetkoming in schade tengevolge van extreem zware regenval geheel dan wel gedeeltelijk afgewezen.
Pagina1377-1382
UitspraakECLI:NL:RVS:2007:BA7097
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 16-05-2007, 200605714/1
CiteertitelAB 2007/262
SamenvattingOntoereikende bestuursdwangbesluiten; veronachtzaming beginselplicht tot handhaving.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft de burgemeester van Oud-Beijerland (hierna: de burgemeester) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om handhavend optreden tegen het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Moods B.V." (hierna: Moods) gemaakte gebruik als discotheek van het pand aan het Marktplein 8 te Oud-Beijerland (hierna: het pand) in afwijking van de ingevolge de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Oud-Beijerland (hierna: de APV) verleende exploitatievergunning.
Pagina1383-1386
UitspraakECLI:NL:RVS:2007:BA5217
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 02-05-2007, 200606157/1
CiteertitelAB 2007/263
SamenvattingVolledige heroverweging; heroverweging niet beperkt tot de aangevoerde gronden.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 27 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk (hierna: het college) aan appellante vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 8 woningen, 38 vakantiewoningen en een parkeergarage op het perceel Voorstraat/Neeltje Snijdershof te Wijk aan Zee (hierna: het perceel).
Pagina1386-1389
UitspraakECLI:NL:RVS:2007:BA4141
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 25-04-2007, 200607256/1
CiteertitelAB 2007/264
SamenvattingToepassing 10-dagentermijn art. 8:58; goede procesorde; belanghebbende bij aannemelijkheid dat milieugevolgen kunnen worden ondervonden.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 21 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eijsden (hierna: het college), voor zover thans van belang, krachtens artikel 4.1.7a van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) van de gemeente Eijsden ontheffing verleend voor het gebruik van knalapparatuur in de periode van 1 juni tot 1 september van ieder jaar aan [vergunninghouder sub 1] voor het perceel aan de [locatie sub 1], kadastraal bekend gemeente Eijsden, sectie […], no. […], en aan [vergunninghouder sub 2] voor het perceel aan de [locatie sub 2], kadastraal bekend gemeente Eijsden, sectie […], no. […].
Pagina1389-1392
UitspraakECLI:NL:RVS:2007:BA3697
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRechtbank Zutphen, 21-02-2006, 05/1217 WET
CiteertitelAB 2007/265
SamenvattingArbeidsomstandigheden; bestuurlijke boete; AVAS; verwijtbaarheid; motiveringsbeginsel; voor betrokkene niet-kenbare norm.
Samenvatting (Bron)Bestuurlijke boete wegens niet naleven arbo-eisen vuurwerkbedrijf. Beroep gegrond.
Pagina1393-1395
UitspraakECLI:NL:RBZUT:2006:AW0256
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 15-11-2006, 200602632/1
CiteertitelAB 2007/266
SamenvattingArbeidsomstandigheden; bestuurlijke boete; AVAS, verwijtbaarheid; motiveringsbeginsel.
Samenvatting (Bron)Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft appellant (hierna: de Staatssecretaris) aan [wederpartij] een bestuurlijke boete opgelegd in verband met een arbeidsongeval op de locatie Tienvoet te Heinenoord, gemeente Beneden Maas.
Pagina1395-1398
UitspraakECLI:NL:RVS:2006:AZ2271
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 12-07-2007, 200703043/1
CiteertitelAB 2007/267
SamenvattingDe samenwerkingsplicht van art. 4 lid 1 Richtlijn 2004/83/EG strekt niet verder dan uitvoering voornemenprocedure; art. 4 lid 1 Richtlijn 2004/83/EG eist niet dat de staatssecretaris gehouden is bij twijfel over nationaliteit een taalanalyse te verrichten.
Samenvatting (Bron)Herhaalde aanvraag / artikel 4 lid 1 Definitierichtlijn / samenwerkingsplicht / direct toepasbare norm / relevante wijziging van het recht Artikel 4, eerste lid, van de Definitierichtlijn luidt als volgt: "De lidstaten mogen van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen". Voor zover dit artikellid al een direct toepasbare norm zou inhouden, bestaat geen grond voor het oordeel dat de hierin opgenomen samenwerkingsplicht verder strekt dan dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om elementen ter staving van zijn asielverzoek in te dienen en de staatssecretaris, na te hebben bezien in hoeverre deze elementen relevant zijn en aanleiding geven dit verzoek in te willigen, het resultaat van de beoordeling daarvan, voordat een beslissing wordt genomen, mededeelt aan de vreemdeling, zodat deze de mogelijkheid heeft eventuele gebreken te herstellen. Nu voorts uit dit artikellid, evenals uit artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), volgt dat de verzoeker zijn asielverzoek dient te staven met elementen, bestaat geen grond voor het oordeel dat, indien, zoals in het onderhavige geval, dit niet of onvoldoende, is gebeurd en daardoor twijfel is gerezen aan de door de vreemdeling gestelde identiteit en nationaliteit, de staatssecretaris gehouden zou zijn de vreemdeling tegemoet te komen door een taalanalyse te laten verrichten. Er is derhalve geen sprake van een voor appellante relevante wijziging van het recht. De grief faalt.
Pagina1398-1401
UitspraakECLI:NL:RVS:2007:BB1365
Artikel aanvragenVia Praktizijn
TitelRaad van State, 02-03-2007, 200609124/1
CiteertitelAB 2007/268
SamenvattingHerhaalde aanvraag; nova; ambtsberichten; Afghanistan.
Samenvatting (Bron)Afghanistan / verslechtering algemene veiligheidssituatie / nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden Appellant heeft bij zijn herhaalde aanvraag onder meer een brief van Amnesty International, Afdeling Nederland, aan de minister van 26 juni 2006, rapporten van de Secretary-General van de United Nations General Assembly Security Council van 7 maart en 11 september 2006, een rapport van Human Rights Watch van juli 2006 en verschillende krantenartikelen overgelegd. Volgens appellant blijkt hieruit dat de algemene veiligheidssituatie sinds het verschijnen van het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van februari 2006 (hierna: het ambtsbericht van februari 2006) zodanig is verslechterd dat opnieuw een categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Afghanistan moet worden gevoerd. Aldus is niet in geschil dat de minister in de algemene veiligheidssituatie zoals die zich heeft ontwikkeld in de periode tussen het eerdere besluit en het uitbrengen van het ambtsbericht van februari 2006 geen aanleiding heeft hoeven zien een categoriaal beschermingsbeleid te voeren. [..] De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de door appellant overgelegde stukken geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden opleveren, omdat deze onvoldoende grondslag bieden voor het oordeel dat de informatie in het ambtsbericht van februari 2006, waarop de minister zijn beslissing om geen beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers uit Afghanistan te voeren heeft gebaseerd, niet langer actueel is. [..] Uit het ambtsbericht van februari 2006, dat de periode van juli tot en met december 2005 beslaat, blijkt dat in Afghanistan sprake is van een zich verslechterende algemene veiligheidssituatie, waarbij is vermeld dat, sinds de omverwerping van het Taliban-regime in 2001, het jaar 2005 het meest gewelddadig is geweest. Nu, volgens de hiervoor onder 2.5. tot en met 2.5.3. weergegeven passages uit de door appellant overgelegde stukken, de verslechtering van de veiligheidssituatie zich in 2006 in versterkte mate heeft voortgezet, heeft de voorzieningenrechter, door te overwegen zoals hiervoor onder 2.4. weergegeven, ten onrechte op voorhand uitgesloten geacht dat die informatie voor het beleid van de minister relevantie mist en aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust kan afdoen. Derhalve slagen de grieven.
Pagina1401-1405
UitspraakECLI:NL:RVS:2007:BA0684
Artikel aanvragenVia Praktizijn