Vader stemt in met de MUHP in het pleeggezin, maar is het niet eens met de perspectiefbepaling bij moeder. Het hof oordeelt dat vader's beroep desondanks ontvankelijk is. De beslissing over het perspectief heeft namelijk rechtstreeks belang voor de uithuisplaatsing en de invulling daarvan.
Bij de inhoudelijke toetsing oordeelt het hof dat zij noch het perspectiefbesluit van de GI, noch de perspectiefbepaling door de rechtbank dat dit bij moeder ligt, onderschrijven. Dat de rechtbank geen onderbouwing zag voor het perspectiefbesluit van de GI, maakt volgens het hof dat de rechtbank de GI (opnieuw) had moeten laten onderzoeken welke van de drie genoemde situaties wel in het belang van het kind is. De rechtbank had in ieder geval de vragen die door de GI niet afdoende zou zijn beantwoord, verder moeten laten onderzoeken. Zonder nader onderzoek had de rechtbank niet kunnen oordelen dat het perspectief bij de moeder ligt.
Het hof acht het in het belang van het kind dat de GI alsnog onderzoekt welke van de drie opvoedsituaties (moeder, vader of pleeggezin) het meest in zijn belang is. Daarom overweegt het hof dat het in het belang van het kind kan zijn dat de GI alsnog verlenging van de uithuisplaatsing verzoekt. De beschikking wordt - met wijziging van gronden -- bekrachtigd.