De redelijkheid van de termijn tot nakoming

De redelijkheid van de termijn tot nakoming

De Hoge Raad overweegt onder meer dat de in artikelen 6:82 en 6:83 BW vervatte hoofdregels en uitzonderingen omtrent ingebrekestelling en verzuim niet zozeer strakke regels zijn die de schuldeiser na raadpleging van de wet in de praktijk naar de letter zal kunnen toepassen; deze bepalingen beogen veeleer de rechter in staat te stellen om in de gevallen dat partijen zonder gedetailleerde kennis van de wet hebben gehandeld, tot een redelijke oplossing te komen.
Bij het oordeel over de redelijkheid van de termijn die aan de schuldenaar voor nakoming wordt gegeven, dient de tijd te worden betrokken die de schuldenaar voor de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden. Eerder gestelde termijnen en sommaties aan de schuldenaar kunnen betekenen dat de in de aanmaning gestelde termijn korter mag zijn dan wanneer de schuldenaar niet eerder een termijn was gesteld of gesommeerd. Ook als de eerder gestelde termijnen en sommaties geen fataal karakter hadden of niet aan de eisen van een ingebrekestelling voldeden, kan in de aanmaning de termijn voor nakoming worden verkort.